Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.7,31-35 (18/09/2024)
31 Jezus zei:
“Waarmee zal ik deze generatie vergelijken?
Waar lijken ze op?
32 Ze zijn als kinderen die op de markt zitten
en elkaar toeroepen:
‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet.
Wij zingen voor jullie een klaaglied,
maar je weent niet!’
33 Zie je?
Johannes de Doper is gekomen,
hij eet geen brood en drinkt geen wijn,
en jullie zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
34 De mensenzoon is gekomen,
hij eet en drinkt wel,
en jullie zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper,
die vriend van tollenaars en zondaars.’
35 Wijsheid wordt als waar erkend
door allen die haar kinderen zijn.”
Als we eerlijk het Evangelie willen lezen, moeten we ons ook de vraag durven stellen hoe Jezus naar ónze generatie zou kijken.
Zal hij ook een stel wispelturige en nukkige kinderen zien die ruziën onder elkaar omdat de ander niet doet wat ík wil?
Zal hij ook mensen zien die als een windhaan meedraaien met vanwaar de wind nu toevallig komt? Lopen we niet al te makkelijk mee met wat ‘men’ (in ons geval is dat dan vaak de media) zegt?
Of zal hij wijsheid in ons vinden? Hebben we onderhand geleerd onze blik en ons oordeelskompas zo te richten dat we standvastig het spoor van G-d weten te vinden en te gaan?
Laten we de markt van het kinderachtige spel (eindelijk!) verlaten en kinderen van G-d worden die wijsheid najagen.
Lc.7,36-50 (19/09/2024)
36 Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten.
Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
37 Maar kijk!
Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond,
bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was.
Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee
38 en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan.
Haar tranen maakten zijn voeten nat
en met haar hoofdhaar droogde ze die af.
Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
39 De Farizeeër die hem uitgenodigd had,
zag dit en dacht bij zichzelf:
‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand die vrouw is die hem aanraakt.
Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’
40 Jezus antwoordde hem door te zeggen:
“Simon, ik wil je iets zeggen.” “Spreek, meester!”, zei hij.
41 “Een zekere geldschieter had twee schuldenaars.
De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig,
de andere vijftig.
42 Omdat ze niets hadden om te betalen,
schonk hij het hen beide uit genade.”
“Zeg mij eens, wie van hen beide
zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?”
43 Simon antwoordde:
“… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?”
Jezus zei: “Je oordeel is juist.”
44 Zich nu omkerend naar de vrouw,
ging hij verder tegen Simon:
“Zie je deze vrouw?
Ik ben in jouw huis binnengekomen,
maar water om mijn voeten te verfrissen
heb jij mij niet gegeven.
Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt
en ze met haar haren afgedroogd.
45 Een kus heb jij mij niet gegeven,
maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben
onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust.
46 Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd,
maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
47 “Om die genade zeg ik je:
Haar vele zonden zijn haar vergeven.
Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond.
Wie weinig vergeven wordt,
toont weinig daadwerkelijke liefde.”
48 Nu zei Jezus tot de vrouw:
“Je zonden zijn je vergeven.”
49 De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen:
“Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?”
50 Maar hij zei verder tot de vrouw:
“Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed.
Ga heen tot vrede!”
Opnieuw valt er te ‘kijken’ (cf. dinsdag).
De farizeeër kijkt vanuit wat hij al weet – of meent te weten, want hij zal het wel hebben ‘van horen zeggen’. Die vrouw staat bekend als zondares, dus ziet hij al wat daarop volgt als te veroordelen. Eigenlijk ‘kijkt’ hij dus niet. Hij (ver)oordeelt al van tevoren vanuit eigen ideeën.
Jezus kijkt vanuit zijn hart naar een ander hart. Hij kijkt – midden dezelfde ‘weetjes’ en uiterlijke handelingen – naar de intentie van deze vrouw. Daar bespeurt hij grote liefde, en Jezus beantwoordt die met een nog groter liefde dan de vrouw maar kan bevroeden! I.p.v. dat haar daden te veroordelen zouden zijn, wijst hij ze aan als teken van liefde! Wat een bevrijding! Wat een heil! Wat een vrede!
Hoe zal ik vandaag naar mensen kijken? Hen veroordelend vanuit mijn eigen voorgevormde gedachten over hen, of hen bevrijdend omdat ik in hun daden hun grote liefde bespeur?
Lc.8,1-3 (20/09/2024)
1 Daaropvolgend trok Jezus een tijdlang langs stad en dorp.
Hij predikte en bracht het Goede Nieuws van het koningschap van God.
De twaalf waren bij hem
2 en ook enkele vrouwen die geheeld waren van boze geesten en ziekten,
waaronder Maria van Magdala, uit wie zeven demonen waren weggegaan.
3 Ook Johanna, de vrouw van Herodes’ zaakvoerder Chuzas,
Suzanna en vele andere vrouwen
zorgden voor hen met wat zij hadden.
“Hij predikte en bracht het Goede Nieuws”. We kennen de uitdrukking, maar wát zou Jezus dan verteld hebben? Natuurlijk sommige van de verhalen die we kennen uit de Evangelies, maar dat kan niet alles zijn. De Evangelies zijn op een paar uur te vertellen, terwijl Jezus toch wel ruim meer dan dat onder de mensen was! Het moet fascinerend zijn geweest, wat hij vertelde. Misschien nóg fascinerender was wat zijn persoon uitstraalde.
Wij kunnen daar wat lyrisch over doen, maar zouden wíj – zou ík – net als de leerlingen en die vrouwen het ook voor hem over hebben hem te volgen en voor hem te zorgen? Zou ik mijn werk en huis laten staan om achter die boodschap(per) aan te gaan? Het zou betekenen dat ik die boodschap niet alleen meer ‘mooie woorden’ moet vinden, maar ook daad-werkelijk als richtsnoer in mijn leven moet nemen.
Een andere te behartigen vraag zou ook kunnen zijn: Hoe kan ík, vanuit de middelen die ik heb, zorgen voor Jezus en zijn leerlingen?
Lc.8,16-18 (23/09/2024)
16 Niemand die een lamp aansteekt,
bedekt haar of zet haar onder een bed,
maar hij plaatst haar op een staander,
zodat al wie binnenkomt het licht ziet.
17 Want niets is verborgen
dat niet zichtbaar zal worden;
niets is geheim dat niet bekend en openbaar zal worden.
18 Kijk dus uit hoe jullie luisteren!
Want wie [de houding van de leerling] heeft,
hem zal [de kennis van Gods koninkrijk] gegeven worden.
En wie niet [de houding van de leerling] heeft,
hem zal zelfs nog ontnomen worden
wat hij dacht [aan kennis over Gods koninkrijk] te hebben.
De kleine lettertjes die hier in deze vertaling tussen vierkante haakjes bijgeschreven staan, staan niet letterlijk in de originele tekst, maar expliciteren wel de ‘toon’ van de gebruikte woorden en de context.
Het “wie heeft …” gaat níet over materiële goederen, ook al heeft de geschiedenis dat er vaak wel van gemaakt. (Zelfs in de economie is het helaas bekend als ‘het matteüseffect’!) Wel gaat het over een innerlijke houding, een ingesteldheid die zich tegelijk ook vertaalt naar onze daden.
Die ingesteldheid – de houding van de leerling – vertolkt Jezus met het beeld van de lamp. Aan de leerling is het niet om zelf het licht te zijn, wel om G-ds licht te laten schijnen in zijn of haar omgeving.
En wie dát licht laat schijnen, zal meer en meer beginnen zien waar G-ds koninkrijk over gaat. Die zal in verborgen hoeken en kanten kunnen zien hoe G-ds Woord vruchtbaar wordt, ook op plaatsen waar je het misschien niet verwacht.
(Wie alleen maar éigen licht laat schijnen, zal steeds meer duisternis vinden …)
Lc.8,19-21 (24/09/2024)
19 Nu kwamen Jezus’ moeder en broers naar hem toe,
maar ze konden niet bij hem geraken door de menigte.
20 Daarom werd er aan hem bericht:
“Je moeder en broers staan buiten en willen je zien.”
21 Hij richtte zijn antwoord aan allen:
“Mijn moeder en mijn broers zijn zij
die het woord van God horen én het doen.”
Het is een lastige realiteit dat christen-zijn soms op gespannen voet kan komen te staan met familierelaties. Let wel dat er staat: kán. Het is – gelukkig – geen automatisch of noodzakelijk gevolg. Maar het kan dus wel gebeuren dat wat je uit je opvoeding door je familie meekreeg, niet helemaal strookt met wat christen-zijn is, of dat een Christen in een familiale context leeft die er andere keuzes en principes op nahoudt. – Wat in onze dagen vrij vaak voorkomt.
Dat is behoorlijk lastig en vraagt veel wijsheid om op een gepaste manier mee om te gaan. Jezus wijst zijn familie nooit af. Wel geeft hij hen niet altijd de tijd met hem die ze misschien zouden wensen.
Troostvol is ook te lezen hoe er onder Christenen een nieuwe familie kan ontstaan. We kennen het adagium: Hoe meer en hechter we G-d erkennen als ‘vader’, hoe meer en hechter we ‘broer en zus’ worden van elkaar! Christenen doen er dus goed – Go(e)d! – aan zorg te dragen voor elkaar, al zeker waar bloedbanden weinig steun geven.
Lc.9,1-6 (25/09/2024)
1 Nu riep hij zijn twaalf leerlingen bijeen
en gaf hen de kracht en de bevoegdheid
over alle demonen en om ziekten te genezen.
2 Hij zond hen uit
om het koninkrijk van God te verkondigen
en om zieken te helen.
3 Hij zei tegen hen:
“Neem niets mee op de weg:
geen stok, geen reistas, geen brood,
geen geld, geen twee stel kleren.
4 In welk huis je ook onderdak krijgt,
verblijf daar tot je weer verder gaat.
5 En overal waar ze jullie niet ontvangen,
ga weg uit die stad
en schud ook het stof van je voeten,
als getuigenis tegen hen.”
6 Ze gingen op weg door de dorpen
terwijl ze het Goede Nieuws verkondigden
en overal zieken heelden.
Lucas, volgens de traditie de arts onder de evangelisten, besteedt veel aandacht aan de taak van de Christen om mensen ‘heel’ te maken. Onze taal kende – helaas vroeger – ook de term ‘heelmeester’. ‘Genezen’ heeft immers met veel meer van doen dan met alleen fysiek herstel. Altijd is de héle mens in het geding, en als er iets misloopt, moet altijd de héle mens opnieuw ‘ge-heeld’ worden. Jezus wist het, Lucas wist het, Christenen de tijden door – en ook wel andere godsdiensten – wisten het, … Vandaag dreigen we het wat kwijt te raken …
Daarom zend Jezus vandaag óns uit “om het koninkrijk van G-d te verkondigen en om – je kunt ook lezen: door – zieken te genezen.”
Gemakkelijk is dat niet, maar dat gaat voornamelijk over het op stap dúrven gaan. De kracht tot heling is G-ds kracht en die krijgen we gewoon mee. Maar wij moeten de moed hebben om te vertrekken, met alleen dat vertrouwen dat G-d ons zal leiden en voorzien van wat we nodig hebben. En ja, onbegrip en tegenkanting zullen ook wij ontmoeten. Maar er zijn mensen die wachten op ons – ook vandaag – om ge-heeld te worden …