Lc.4,16-30 (30/08/2021)
Jezus kwam in Nazaret, waar hij was opgegroeid. Zoals hij gewoon was, ging hij op de dag van de
sabbat binnen in het huis van samenkomst. Hij stond op om voor te lezen en men gaf hem een boekrol van de profeet Jesaja. Hij opende de boekrol en vond de plaats waar geschreven staat:
De geest van de Heer is over mij gekomen –
hij heeft mij gezalfd,
om de bevrijdende boodschap te verkondigen
aan wie zich arm weten.
Hij heeft mij gezonden
om wie gebroken is te genezen,
om wie gevangen zit vrijlating te melden,
om wie blind is het zicht terug te geven,
om wie verdrukt wordt te bevrijden;
om af te kondigen
een genadejaar van de Heer. [Jes.61,1-2]
Hij rolde het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar en ging zitten. De ogen van allen in het huis van samenkomst waren aandachtig op hem gericht. Hij begon nu tegen hen te spreken:
“Vandaag
is voor jullie oren dit Schriftwoord in vervulling gegaan!”
Allen vielen hem bij en verwonderden zich over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen,
en ze zeiden: “Is dat niet de zoon van Jozef?” Hij zei tegen hen: “Natuurlijk zullen jullie mij de spreuk voorhouden: Geneesheer, heel jezelf! Al die dingen die in Kafarnaüm gebeurd zijn – naar wij gehoord hebben – doe ze ook eens hier in je vaderstad. Daarop zei hij: “Zeker, ik zeg jullie
dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad. Naar waarheid zeg ik jullie: In de dagen van [de profeet] Elia waren er veel weduwen in Israël toen de hemel gedurende drieëneenhalf jaar gesloten bleef zodat er grote hongersnood kwam over heel het land. Toch werd Elia naar geen van hen gezonden [om haar te redden van de hongerdood – 1 Kon.17] maar naar een weduwe is Sarepta bij Sidon [= buiten Israël]. En ten tijde van de profeet Elisa waren er veel melaatsen in Israël. Toch werd geen enkele van hen gereinigd maar wel de Syriër [= buitenlander] Naäman.”
Allen die in de samenkomst [synagoge] waren en dit hoorden raakten overvol woede. Ze stonden op en wierpen hem buiten de stad. Ze dreven hem naar de rand van de berg waarop hun stad gebouwd was, om hem van de steilte te gooien. Maar hij ging midden tussen hen door en trok weg.
Jezus, wanneer hij wil aangeven wat de kern van zijn boodschap is (die overigens vandáág – dat woord staat er met veel nadruk – in vervulling gaat), haalt daarvoor een citaat aan uit de profeet Jesaja (van ruim 500 jaar vroeger dus).
En wat zegt dat?
De bevrijdende boodschap zal verkondigd worden aan wie zich arm weten! Hij zal de gebrokenen genezen! Enzovoort…
Vind jij dat normaal? Onze oren zijn wellicht té gewoon geraakt dat te horen, maar het is volstrekt ábnormaal wat Jezus hier verkondigt. Als je dat niet gelooft, kijk dan ‘gewoon’ even om je heen in de alledaagse maatschappij. Zijn het de armen die een bevrijdende boodschap krijgen? Zijn het de gebrokenen die groot worden?
G-dgerichte mensen zijn – en móeten zijn – mensen die tegen alles in het ‘abnormale’ blijven verkondigen, verdedigen en dóen – ook al zullen we daarvoor ongetwijfeld als ‘abnormaal’ versleten worden, mogelijks zelfs gesmaad en verworpen.
Er is werk aan de winkel in onze huidige maatschappij! Daar moeten we dus vandáág aan beginnen!
Lc.4,1-13 (6/03/2022)
Nu vervuld van heilige geest-adem, keerde Jezus terug van de Jordaan [na zijn doop] en in die geest-adem werd hij tot in de woestijn geleid. Veertig dagen werd hij beproefd door de uiteendrijver [splitser, diabolos]. Hij at niets in die dagen en toen ze voleindigd waren, was hij uitgehongerd.
Nu zei de uiteendrijver tegen hem: “Als jij de zoon van God bent, zeg dan aan die steen dat hij een brood moet worden.” Maar Jezus antwoordde hem: “Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mens leven!” [Deut.8,3]
Toen voerde de uiteendrijver hem mee naar een hoge berg en toonde hem in een ogenblik
alle koninkrijken van de wereld. En hij zei tegen hem: “Aan jóu zal ik heel die macht en glorie geven – want die is aan mij overgedragen en ik geef ze aan wie ik wil. Als je je neerbuigt voor mijn aanschijn, dan zal dit alles van jou zijn.” Maar Jezus antwoordde hem: “Er staat geschreven: Je zult je neerbuigen voor je Heer God en hem alleen zul je dienen.” [Deut.6,13]
Nu voerde hij Jezus naar Jeruzalem, liet hem op de dakrand van het heiligdom staan en zei: “Als jij de zoon van God bent, werp dan jezelf naar beneden. Want er staat geschreven: Want Hij geeft zijn engelen opdracht je op al je wegen te bewaren. Hun handen zullen je dragen zodat je je voet niet stoot aan een steen. [Ps.91,11-12] Maar Jezus antwoordde hem:
“Er is gezegd: Je zult de Heer je God niet op de proef stellen.” [Deut.6,16]
Toen hij alle beproevingen vervuld had, nam de uiteendrijver afstand van hem tot op een gunstige tijd.
Aan het begin van de veertig dagen trekt Jezus de woestijn in waar hij met zichzelf alleen is, van G-d en mensen verlaten, maar met de duivel op zijn hielen. Je komt nooit los van je gedachten, je angsten en complexen – maar je kunt er wel mee leren omgaan. De ervaring van de woestijn is dat je kracht in de zwakheid ligt, dat je kunt overleven, niet door te vluchten, maar door vol te houden. Je kunt op G-d vertrouwen, die er is, juist in de weerloosheid. Hij die er is, juist in de verlatenheid, in de ervaring van schraalheid en verstilde soberheid. Alle situaties in ons leven die ‘woestijn-achtig’ zijn – als je leven onder druk staat, als je de grip kwijt raakt, als je je verloren en verlaten voelt, als je je teruggeworpen op jezelf, als je de erosie voelt, de kaalslag – al die situaties kunnen een onvermoede bron van kracht worden. Juist in de woestijn, aan de rand van het leven, komt het erop aan en val je terug op door wie je je laat dragen: G-d of de duivel?
Lc.24,35-48 (21/04/2022)
En zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood. Terwijl ze dit aan het vertellen waren, kwam hijzelf in hun midden en zei hun: “Vrede voor jullie!” Ze schrokken erg en werden bang omdat ze dachten een geest te zien. Hij zei hun: “Waarom zijn jullie zo verward en waarom bekruipt zo’n twijfel jullie hart? Kijk naar mijn handen en mijn voeten: Ik ben het zelf! Voel aan mij en kijk. Een geest heeft toch geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik wel heb?” En dit zeggende, toonde hij hun zijn handen en voeten. Omdat zij door de vreugde en de verwondering nog steeds het moeilijk konden vertrouwen, zei hij hun: “Hebben jullie hier iets te eten?” Ze gaven hem een stuk gebakken vis (en honingkoek). Hij nam het en at het voor hun ogen op. Daarna zei hij tegen hen: “Dit zijn de woorden die ik tot jullie sprak toen we nog samen waren: dat het ‘moet’ dat vervuld wordt wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen.”
Toen opende hij wijd hun verstand om de Schriften te bevatten. En hij zei tegen hen: “Zo staat het geschreven en zo ‘moet’ het: Dat de Gezalfde [Christos] zou lijden en opstaan uit de doden op de derde dag, en dat er in zijn Naam ommekeer verkondigd zou worden tot vrijmaking van zonden [verwijdering] voor alle volken, te beginnen met Jeruzalem. En jullie zijn hiervan de getuigen [martyres].
Het dringt niet gemakkelijk tot de leerlingen door dat Jezus leeft. Hij heeft nogal wat tekens en woorden nodig om hen ervan te overtuigen. Nu, daar kunnen we nog wel makkelijk begrip voor opbrengen, het was nu eenmaal ook een erg bijzonder gebeuren. Hoe zou je zelf geweest zijn!
Belangrijker vraag is: Hoe bén je zelf? Nu, vandaag, in jóuw leven? De meesten van ons hebben over Jezus’ verrijzenis – dat hij dus lééft, nú – al gehoord van kindsbeen af. Je hebt ongetwijfeld al meer dan eens de Lévende ontmoet. Als hij dan vandaag voor je staat en zegt: “Hier ben ik”, zul je dan zíen? In-zien, her-kennen, be-amen?
Hij is herkenbaar aan een vredeswens midden onrust, verwarring en twijfel; aan de wonden van het lijden, al tot littekens verhard of nog bloedend in pijn; aan een vraag om het nodige eten; aan woorden die levensvervulling aanwijzen of zoeken; aan onvermoede nieuwheid, zelfs na ‘drie dagen’ (wat in de Bijbel betekent: gevaarlijk lang); aan vrijmaking; …
En als je hem ontmoet hebt … wees dan getuige.
Lc.1,57-66.80 (24/06/2022)
Voor Elisabet brak de tijd aan van de bevalling en zij bracht een zoon ter wereld. De omwonenden en haar verwanten hoorden dat de Heer grote tederheid aan haar had getoond en zij verheugden zich, samen met haar. Op de achtste dag kwamen ze het jongetje besnijden en noemden het naar zijn vader Zacharias. Maar zijn moeder zei: “Nee! Het zal genoemd worden: Johannes!” Ze antwoordden haar: “Maar er is niemand in jouw familie die deze naam draagt.” Ze wenkten nu zijn vader, hoe hij zou willen dat het genoemd werd. Hij vroeg een schrijfplankje en schreef: “Johannes is zijn naam!” En allen verwonderden zich. Onmiddellijk kon hij weer spreken en hij zegende God. Huiver overkwam alle omwonenden en in heel het bergland van Judea werd dit besproken. Al wat men hoorde, sloot men in het hart: “Wat zal er toch van dit jongetje worden?”, want de hand van de Heer was met hem.
Het jongetje groeide op en werd gesterkt in de geest. Hij verbleef op eenzame plaatsen tot de dag dat hij zich aan Israël bekend maakte.
Zes maanden voor Kerstdag, de geboorte van Jezus, moet wel de ‘voorloper’ – zoals Johannes de doper in de orthodoxe traditie wordt genoemd – geboren worden. Groot feest voor Christenen, want hij is de rechtstreekse aankondiger van de komst van de Messias. Alle profeten voor hem konden alleen het heil in de verte noemen; hij mag het daad-werkelijk aanwijzen. (Volgens de volkstraditie hebben ze als neefjes ook samen gespeeld.)
Die geboorte verloopt helemaal in de lijn van de oudtestamentische profeten: zowel zwangerschap, geboorte als naamgeving krijgen een bijzonder tintje, ‘voorboden’ (of wellicht meestal ‘nabenoemingen’) van het bijzondere van het leven van de betreffende profeet.
“Wat zal er toch van dit jongetje worden?” Het is een nog steeds veel gehoorde vraag bij de wieg van een nieuwgeborene. Durven wij er nog rekening mee houden dat het misschien wel een profeet wordt? Mag dit kind ons nog Jezus aanwijzen? Het staat er mogelijk dichter bij dan wijzelf!
Lc.6,1-5 (3/09/2022)
Het gebeurde eens dat Jezus op een sabbat door de velden liep. Zijn leerlingen plukten aren en aten die op door ze met hun handen stuk te wrijven. Enkele van de farizeeën nu zeiden tegen hen: “Waarom doen jullie iets wat niet toegestaan is op sabbat?”
Jezus antwoordde hen: “Hebben jullie dan niet gelezen wat David deed, toen hij en zijn metgezellen honger leden? Hoe hij het huis van God is binnengegaan en de toonbroden nam en opat en die ook aan zijn metgezellen gaf, [1Sam.21,1-6] terwijl die niet mogen gegeten worden, behalve enkel door de priesters?” [Lev.24,5-9]
En hij zei hun: “De mensenzoon is de heer van de sabbat.”
Deze passages uit het Evangelie, waar Jezus vrijmoedig met de sabbatsvoorschriften omgaat, zijn nogal eens gebruikt om een houding te bepleiten waarmee het allemaal zo belangrijk niet was wat je nu precies deed of waaraan je je al of niet hield.
Er zijn redenen om te denken dat wie zo redeneert, Jezus nogal mis begrijpt, misschien zelfs misbruikt. De vrijmoedigheid die Jezus beleeft én aanbeveelt, is helemaal geen vrijblijvendheid! Integendeel!
De laatste zin hier zegt het duidelijk: Wie laat je ‘heer’ zijn, over ‘de sabbat’, je leven, je keuzes? Door wie of wat laat je je be-heer-sen? ‘Vrijmoedigheid’ is geen vrijkaartje om te doen waar je zomaar zin in hebt, maar wel om zó vrij te mogen worden dat je de moed hebt te doen wat Go(e)d is!
Christenen zouden zich vaak (wellicht vaker dan nu soms gebeurt) de vraag moeten stellen: niet: waar heb ík zin in, maar: wat wil ‘de Heer van mijn leven’?
Lc.11,5-13 (6/10/2022)
En Jezus ging verder [nadat hij aan zijn leerlingen het gebed tot zijn Vader had geleerd]:
“Stel, je hebt een vriend en midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt: “Vriend, leen mij drie broden, want een andere vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.” Zou die dan van binnenuit antwoorden: “Doe mij die moeite niet aan! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al in bed, ik kan niet opstaan om ze je te geven.”? Ik zeg jullie: Zelfs al zou hij niet opstaan en het hem geven omdat het zijn vriend is, dan nog zou de onbeschaamdheid hem oproepen en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
Ik druk jullie op je hart:
Vraag – en je zult krijgen,
zoek – en je zult vinden,
klop – en er zal je worden opengedaan.
Want iedere vragende – ontvangt,
iedere zoekende – vindt,
voor iedere kloppende – zal er opengedaan worden!
Welke vader onder jullie zal, als je zoon om brood vraagt, hem een steen geven? Als hij om vis vraagt, geef je hem toch geen slang? Als hij om een ei vraagt, geef je hem toch geen schorpioen? Als jullie dan – ook al zijn jullie slecht – goede gaven weet te geven aan jullie kinderen, hoeveel te meer zal de hemelse Vader heilige Geest geven aan wie hem daarom vragen?!”
En Jezus gaat verder over ‘hoe bidden’ met een parabel over een man die s ’nachts voor zijn vriend een brood gaat vragen bij zijn buurman, en over een vader die zijn eigen kind toch geen slang geeft in plaats van een ei. Het moge helder zijn: Je mag – neen je moet – volhouden, blijven aandringen (zeuren?), maar niet om te krijgen wat jij wilt, al kunnen de voorbeelden van het vragen om een ei of een brood in de parabel ons misschien wel op het verkeerde been zetten.
Wie in de liefdesrelatie met G-d staat en bidt in de geest van Jezus, mag alles vragen. Liefde maakt ongelooflijk veel mogelijk.
Wat Jezus in de eerste plaats wil gegeven is ‘heilige Geest’. Als je met aandrang en oprechtheid blijft vragen, zal deze je gegeven worden. Al lijkt het soms maar een klein vlammetje je mag erop vertrouwen dat het zal oplaaien! Aan ons om vanuit daad-werkelijke liefde te blijven vragen.