Verbonden Leven

Joh.1,29-34 (3/01/2025)

29    De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen.
       Hij zei: “Kijk! Het lam van God,
       dat wegdraagt de zonden van de wereld!
30    Hij is het van wie ik gezegd heb:
       ‘Na mij komt iemand
       die vóór mij is geworden,
       want hij is voorafgaand aan mij.’
31    Ook ik wist niet dat hij het was,
       maar ik ben met water komen dopen
       opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
32    En Johannes getuigde:
       “Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel,
       en hij bleef op hem rusten.
33    Ik wist niet dat hij het was,
       maar wie mij gezonden heeft,
       heeft mij gezegd:
       ‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen
       en op hem rusten,
       die is het die zal dopen in heilige Geest.’
34    En ik heb het gezien.
       En ik heb getuigd:
       Déze is de zoon van God!”

Gisteren hoorden we het getuigenis van Johannes: “Ik ben de messias niet!” Vandaag zien we dat Johannes dit niet alleen belijdt met woorden, maar ook met zijn daden, en niet zomaar één keer, maar dat het een levenshouding was.
Omdát hij zijn oog gericht hield op de ánder, heeft hij gezíen dat die Gans Andere al in hun midden stond. Omdát hij erop gericht was dat hij slechts voorloper was van iemand die na hem kwam, durfde hij zonder schrik voor zelfverlies die Andere aanwijzen. Omdát hij leeft in de overtuiging dat die Ander belangrijker is dan hij, zal hij straks ook zijn eigen leerlingen achter hem aan sturen! Hij heeft ‘alleen maar’ de weg te bereiden en te getuigen – maar dat begint bij de levenshouding: ‘ik ben de messias niet’!
Overal waar mensen meer naar de ander verwijzen dan naar zichzelf, opent zich een ruimte waar G-d kan gebeuren. Sommigen zullen dit herkennen en benoemen met de naam Jezus, anderen zullen dat niet zo letterlijk doen, maar in hun midden is hij wel …!

Joh.1,35-42 (4/01/2025)

35    De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus]
       stond Johannes [de doper] daar weer,
       met twee van zijn leerlingen.
36    Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij:
       “Kijk! Het lam van God!”
37    De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen
       en gingen Jezus achterna.
38    Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen.
       Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?”
       Ze antwoordden:
       “Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?”
39    Hij zei: “Kom en zie!”
       Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef,
       en ze bleven de hele dag bij hem.
       Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
40    Andreas, de broer van Simon Petrus,
       was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden
       en Jezus waren gevolgd.
41    Voor alles vond hij zijn broer Simon
       en zei hem:
       “We hebben de messias gevonden
       – wat vertaald betekent: de gezalfde [christos]
42    en hij bracht hem bij Jezus.
       Toen Jezus hem zag, zei hij:
       “Jij bent Simon, de zoon van Johannes?
       Je zult genoemd worden: Kefas.”
       – wat vertaald betekent: rots [Gr.: petros – Lat.: petrus]

Johannes bindt zijn leerlingen dus niet aan zichzelf, maar verwijst hen door naar Jezus. Dat is op zich al een bijzondere levenskunst (zie gisteren) – ga maar eens na bij jezelf hoe je je zou voelen als je iets probeert op te bouwen en je adepten vertrekken naar een ander!
Maar wie is die ander? Wíj zeggen: “Ja, natuurlijk zouden we meegaan, want dat is Jezus, de stichter van het Christendom!” Maar dat wisten die leerlingen niet! Voor hen is hij niets anders dan een jongvolwassen man die ‘rondwandelt’ en verhalen vertelt. Er valt echt niet veel te zíen aan hem. Je moet met hem mee-wandelen om het te ervaren!
De leerlingen – op aanwijzen van Johannes – durven dat aan. Én er is blijkbaar ook nog iets anders wat hen drijft: hun verwachting dat de ‘messias’ zou komen. Sinds de gezalfde koning David leefde men in de verwachting dat er een ‘nieuwe koning’ zou opstaan om het volk te leiden. Maar wie zou hem na zo’n 800 jaar herkennen? Alleen wie wakker en hoopvol genoeg is, durft in te gaan op de aanwijzingen van een leermeester die zegt ‘ik ben het níet’, en dan de moed heeft het erop te wagen …

Joh.3,22-30 (11/01/2025)

22      Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem]
         ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea.
         Hij verbleef daar enige tijd met hen
         en doopte er.
23      Maar ook Johannes doopte er,
         in Enan, dicht bij Salem,
         omdat daar veel water was.
         Men kwam en werd gedoopt,
24      want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25      Er ontstond een discussie
         vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood
         over reiniging.
26      Ze kwamen naar Johannes:
         “Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan,
         over wie je toen getuigde,
         kijk, nu doopt hij
         en allen gaan naar hem!”
27      Johannes antwoordde:
         “Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen
         als het hem niet gegeven wordt uit de hemel.
28      Jullie zijn zelf mijn getuigen
         dat ik heb gezegd:
         Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah],
         maar ik ben gezonden voor hem uit.
29      Wie de bruid heeft,
         is de bruidegom.
         Maar de vriend van de bruidegom,
         die naast hem staat
         en zijn stem hoort,
         is vol vreugde om de bruidegom.
         Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld.
30      Hij moet groter worden, ik kleiner.”

 

Er is ongenoegen tussen Johannes’ leerlingen bij het zien van Jezus die blijkbaar ook doopt (nadat hij zelf door Johannes is gedoopt). Maar voor Johannes hoeft de concurrentiestrijd niet: Geen mens kan zichzelf dopen. Wat daarin gebeurt, is dus geen mensenwerk, dat is iets tussen hemel en aarde en heeft met G-d van doen.
Johannes laat zien, door zijn prediking (een boodschap van ommekeer, van heroriëntatie) én door heel zijn feitelijke levenshouding, dat hij zich wil laten leiden door een beweging van verandering, een beweging die van ‘elders’ komt en die met de komst van Jezus als de Messias verbonden is. Daarom wijst hij telkens weer van zich weg, naar Jezus.
Het is groots, als je zo klein kunt zijn of kleiner durft te worden om ruimte te maken voor een ander. Is dat niet wat echte vrienden doen? Jezelf uit het centrum plaatsen en de ander alle krediet geven.

Joh. 6,44-51 (27/04/2023)

44    Niemand is bij machte naar mij toe te komen
       als de Vader, die mij zendt, hem niet trekt,
       en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
45    Bij de profeten staat geschreven:
       En allen zullen door God onderricht zijn. [Jes.54,13]
       Ieder dus die naar de Vader luistert en leert,
       komt naar mij toe.
46    Niet dat iemand de Vader heeft gezien!
       Enkel degene die van God komt,
       heeft de Vader gezien.
47    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Wie in mij vertrouwt, heeft het volle leven.
48       Ik ben het brood van het leven.
49    Jullie voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn,
       maar zijn [toch] gestorven.
50    Ziehier het [ware] brood dat uit de hemel neerdaalt:
       ieder die hiervan eet, zal niet sterven.
51    Ik ben het levende brood
       dat uit de hemel is neergedaald.
       Als iemand van dit brood eet,
       zal hij in volheid leven.
       Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld
       is mijn vlees [lichaam].

Het gaat verder over dat bijzondere ‘brood’. De vergelijking met het hemelse manna in de woestijn is dat mensen het niet zelf kunnen maken; je kunt het alleen ontvangen. Je kunt het ook niet ‘oppotten’; je kunt het alleen dankbaar gebruiken vandaag en er voor de rest op vertrouwen dat het er morgen opnieuw zal zijn. En Jezus zegt dat dat manna nog maar ‘klein bier’ is in vergelijking met het ‘brood’ dat zijn eigen leven is, gegeven aan de wereld.
Wat kunnen of moeten wij ‘doen’ voor dat ‘levende brood’? Niet zoveel blijkbaar. Misschien wel: honger hebben, verlángen naar dát brood! Én vertrouwen dat we het zúllen ontvangen! Je voelt natuurlijk dat daartussen een zeker hiaat zit, een soort lege ruimte waarin ik mij oncomfortabel onmachtig voel. Behalve die ruimte wat vrijwaren, kan ik eigenlijk niet veel doen. Ontvangen is nu eenmaal ontvangen, en daar hebben wij ‘doenderige’ mensen het nogal moeilijk mee. Maar is het niet net in die onmacht dat G-ds ‘macht’ zich aan ons kan voltrekken …?

Vrijdag (5/04/2024)
Joh.21,1-14

     Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen
       bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea]
       Dit verliep als volgt:
     Simon Petrus, Tomas de tweeling,
       Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs
       en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen.
     Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.”
       En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.”
       Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
     Toen het al ochtend begon te worden,
       stond Jezus aan de oever.
       De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was.
     Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?”
       Ze antwoordden hem: “Nee …!”
     Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.”
       Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken
       door de grote hoeveelheid vissen.
     De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus:
       “Het is de Heer!”
       Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water.
     De andere leerlingen kwamen met het bootje.
       Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m]
       en sleepten het net met de vissen mee.
     Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur
       met vis erop en brood.
10    Nu zei Jezus:
       “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.”
11    Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land.
       Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig,
       en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet.
12    Jezus zei hen: “Kom eten.”
       Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’,
       terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
13    Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
14    Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde
       sinds hij was opgestaan uit de dood.

Christus op het spoor komen en toe laten in je leven gaat niet vanzelf. Het gebeurt niet zomaar in een keer. Het vraagt tijd en brengt verwarring met zich mee. Je oude vertrouwde leven lijkt niet langer te lukken. Je kan niet zomaar doorgaan met leven zoals je vroeger deed. Er is iets in jou veranderd ook al weet je niet goed wat dat zou kunnen zijn. Er speelt iets in jou waardoor je aandacht naar elders gericht wordt. De vraag is of je de jarenlange gewoontes aan de kant durft te schuiven en je volledig durft te richten naar dat nieuwe leven dat je in en rond je hoort, ziet en voelt?
Simon Petrus waagde de sprong en mocht aan den lijve ervaren wat een overvloed aan Léven het met zich meebrengt. Hij en de anderen mochten voelen hoe leven-gevend het is als je het oude loslaat en je durft toe te vertrouwen aan die uitnodigende (bekende?) stem: “Kom eten”. Binnentreden in die goddelijke gastvrijheid, verzameld rond een houtskoolvuur, geeft dat er geen woorden ter verduidelijking meer nodig zijn. Iedereen weet en voelt wie je bijeengebracht heeft.

Joh.6,16-21 (13/04/2024)

16    Toen het avond werd,
       daalden zijn leerlingen af naar het meer,
17    klommen in de boot
       en voerden naar de overzijde, naar Kafarnaüm.
       Ondertussen was het donker geworden
       en Jezus was nog niet bij hen.
18    Er stak een hevige wind op
       die op het meer hoge golven maakte.
19    Toen ze zo vijfentwintig of dertig stadiën [= ca. 5 km] ver waren geraakt,
       zagen ze Jezus wandelen op het meer
       en naar de boot toe komen.
       Ze werden bang.
20    Maar hij zei hen:
       “Ik ben het. Wees niet bang!”
21    Ze wilden hem dan in de boot nemen,
       maar onmiddellijk was de boot aan land,
       daar waar zij heen gingen.

Dit is een overgangspassage. De leerlingen trekken weg van de ene plaats (van de broodvermenigvuldiging) naar de andere (Kafarnaüm). Ze moeten er ook letterlijk voor ‘oversteken’: hier het grote meer van Galilea.
Mensen zijn bang van overgangen. Zelfs als het oude ook moeilijkheden of verwarring met zich meebracht, blijft men vaak toch liever bij dat oude, want dat is tenminste bekend. Het nieuwe is … nieuw, en dat is nu eenmaal ónbekend. De oversteek zelf is zo mogelijk nóg lastiger en beangstigender, want dan heb je geen van de twee!
Hierin komt Jezus zijn leerlingen – toen en nu – echter tegemoet! Midden in de hevige wind (dat is: de Geest-kracht, de goddelijke scheppings-adem!) komt hij naar ons toe met zijn vertrouwenwekkend woord: “Ik ben het. Wees niet bang!”
Dat Jezus naar ons toekomt, is zeker. Dat wij ook onze angst kunnen overwinnen en aan de overkant raken, heeft nog als voorwaarde dat wij hem aan boord nemen …