Joh.17,11b-19 (16/5/2021)
Heilige Vader,
hen die Jij mij gegeven hebt,
bewaar hen in Jouw naam,
opdat zij één zouden zijn zoals wij.
Zolang ik bij hen was,
be-waarde ik hen in Jouw naam:
ik heb gewaakt over wie Je mij gaf
en niemand van hen is verloren gegaan,
behalve de zoon van de verlorenheid
– opdat de Schrift vervuld zou worden.
Maar nu kom ik naar Jou
en spreek ik deze dingen uit in de wereld
opdat zij mijn vreugde
vervuld mogen ontvangen in zich.
Ik heb hen Jouw woord gegeven.
De wereld is hen gaan haten
omdat zij niet van de wereld zijn,
zoals ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Je hen zou opheffen uit de wereld,
maar dat Je hen be-waar-t uit het kwade.
Zij zijn niet van de wereld,
zoals ik niet van de wereld ben.
Heilig hen in Jouw waarheid.
Jouw woord is waarheid.
Zoals Jij mij de wereld hebt ingezonden,
zo heb ik ook hen de wereld ingezonden.
En omwille van hen
heilig ik mijzelf,
opdat ook zij geheiligd zouden zijn
in de waarheid.
Jezus bidt voor zijn leerlingen! – Dus voor ons.
Dat te beseffen zou op zichzelf al genoeg moeten zijn om vol vertrouwen ons leven aan te pakken, wat er ook op ons af komt.
Fascinerend en krachtig is het te zien hoe zijn gebed ‘in de plaats komt’ van de tijd dat hij bij hen was. Blijkbaar is attente zorg de beide: een daad-werkelijke zorg als die mogelijkheden er (fysiek of anders) zijn, en een biddend-dragende als tijd of ruimte ons scheiden van de ander.
De intentie die Jezus verwoordt in zijn gebed, is dat wij ‘één’ zouden zijn. Dat mag je begrijpen als een eenheid tussen mensen onderling, maar ook als een eenheid met jezelf. En hij omschrijft die eenheid als hoe hijzelf één is met zijn Vader. Dat betekent dus dat ‘eenheid’ niet hetzelfde is als naadloos samenvallen (met de ander of de verschillende aspecten binnen jezelf), maar eerder gaat over een ‘geheimnisvol’ harmonieus samenspel van ‘anders-heden’. De échte rijkdom van ons menszijn bestaat erin dat we ánders zijn. De échte rijkdom van onszelf bestaat erin dat we zeer gediversifieerd zijn. – Maar wel geroepen (en gebeden) tot eenheid …
Joh.17,20-26 (20/5/2021)
Niet alleen voor hen bid ik,
maar ook voor wie door hún woord
nog zullen vertrouwen in mij;
opdat allen één zijn, Vader,
zoals Jij in mij
en ik in Jou;
opdat ook zij in ons één zijn;
opdat de wereld zou geloven
dat Jij mij hebt gezonden.
En ik heb de grootsheid die Jij mij gegeven hebt
ook aan hen gegeven;
opdat zij één zijn
zoals wij één zijn;
ik in hen
en Jij in mij
opdat zij voltooid zouden zijn tot één;
en opdat de wereld erkent
dat Jij mij gezonden hebt
en hen daad-werkelijk hebt liefgehad
zoals Jij mij hebt liefgehad.
Vader,
diegene die Jij mij gegeven hebt,
het is mijn bedoeling
dat ook zij zijn waar ik ben
samen met mij;
opdat zij aanschouwen mijn grootsheid
die Jij mij gegeven hebt
omdat Je mij hebt liefgehad
nog vóór de grondvesting van de wereld.
Integere Vader,
de wereld heeft Jou niet erkend,
maar ik heb Jou erkend
en dezen hebben erkend
dat Jij mij gezonden hebt;
en ik heb hen
Jouw naam bekend gemaakt
en zal die blijven bekend maken
opdat de daad-werkelijke liefde
waarmee Jij mij hebt liefgehad
ook in hen is
en ik in hen.
Nu bidt Jezus voor óns!, voor al diegenen die door het woord van de apostelen tot vertrouwen in hem zullen komen.
Het zou een hele lange keten zijn als je zou zien hoe het bevrijdende woord van het Evangelie is overgegaan van mond tot mond, van hart tot hart, tot het óns bereikte. Het is de meest krachtige ‘traditie’ (in de letterlijke betekenis van ‘overlevering’) die door de tijden gaat.
Je kunt dat in je eigen leven nagaan: Vraag je eens af van wie jíj je geloof kreeg (niet de kennis ‘over’ geloof, maar de innerlijke vonk)? En van wie kreeg díe de vonk? Enz. … (Bijkomende interessante vraag: aan wie heb ik (of zal ik) de vonk dóórgegeven …?)
Die keten is niet alleen een doorgeefkanaal. Ze verbindt ons ook, over tijden en generaties (en situaties) heen, met Jezus, en via hem met G-d! Ze maakt ons één, ze vol-tooit ons tot één mensenfamilie ín G-d. Zíjn daad-werkelijke Liefde is de éigenlijk verbindende stroom doorheen de tijden … en ik (én jij, en jij en jij) mag daarin staan en Léven.
Joh.19,25-34 (24/05/2021)
Bij Jezus’ kruis stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria [de vrouw] van Klopas en Maria van Magdala.
Toen Jezus zijn moeder zag, en naast haar de leerling die hij liefhad, zei hij tegen zijn moeder: “Vrouw, kijk, je zoon!” En daarna zei hij tegen de leerling: “Kijk, je moeder!” En van toen af nam de leerling haar bij zich op.
Hierna, wetend dat alles nu was voleindigd, zei Jezus – opdat de Schrift voleindigd zou worden: “Ik heb dorst.” [Ps.42,3] Er stond daar een kruik met wijnazijn. Ze staken een spons, vol met die wijnazijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. [Ps.69,22] Toen Jezus van de wijnazijn genomen had, zei hij: “Het is voleindigd.”
Toen boog hij het hoofd, en gaf de levensadem over.
Aangezien het voorbereidingsdag was [van de sabbat], bovendien een grote sabbat [van het Paasfeest], wilden de Joden niet dat de lichamen aan het kruis bleven. Daarom vroegen ze aan Pilatus dat hun de benen zouden gebroken worden [waardoor ze sneller stierven] en weggenomen worden. Dus kwamen de soldaten en sloegen zowel van de een als van de ander die met hem gekruisigd waren, de benen stuk. Maar toen ze bij Jezus kwamen en zagen dat hij reeds gestorven was, braken zij van hem de benen niet stuk. Maar één van de soldaten doorstak met een speer zijn zijde. Onmiddellijk kwam er bloed en water uit.
Je zou deze dag op twee manieren het jongste feest van de kerk kunnen noemen. Enerzijds is het pas in 2018 door paus Franciscus op de liturgische kalender gezet. Anderzijds lezen we in dit gebeuren inderdaad, in parallel met het Pinksterfeest zelf, wat men noemt ‘de geboorte van de kerk’.
Onmiddellijk na Jezus’ dood kun je moeilijk van een ‘kerk’ spreken. Het was eerder een stelletje ontredderde angsthazen. Er was een Geest nodig, om hen aan te vuren naar buiten te durven gaan, hun aarzeling te overwinnen en de gloed van G-ds Liefde te laten voelen in de wereld. Én er was een Moeder nodig, om henzélf te laten voelen dat ze bemind waren, dat er voor hen gezorgd werd, dat er vertrouwen in hen gesteld werd, en dat ze, na alle ‘pastorale omzwervingen’ steeds konden ‘thuiskomen’ – op een plek, Maria’s huis, en meer nog bij een mens, Maria’s hart!
Waar een ‘kerk’ (je zou ook kunnen zeggen: elke Christen) verzuimt om het inwendige gebeuren van ‘thuiskomen’ bij zich op te nemen, zal ze vlug in Adem-nood komen!
Joh.20,1.11-18 (22/7/2021)
Op de eerste dag na de sabbat kwam Maria van Magdala vroeg – het was nog donker – naar het graf en zag dat de steen van het graf was weggenomen.
Ze bleef wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester. Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Maria Magdalena is een vrouw die zich niet laat tegenhouden door de gedragscodes uit haar tijd. Het enige wat voor haar telt, is de liefde voor Jezus, waardoor ze zich gedragen voelt. De ontmoeting met Jezus moet het leven van Maria Magdalena behoorlijk dooreengeschud hebben. Ze laat haar vroegere leven en alles wat voor haar ooit een rol gespeeld heeft los. Van dan af verbindt ze haar leven met dat van Jezus en volgt Hem doorheen Galilea tot aan het kruis. Daar staat ze dan samen met een paar andere vrouwen terwijl er, behalve Johannes, geen enkele andere leerling te bekennen is. Niets houdt haar tegen. Zij is ook de eerste bij het graf en de eerste aan wie Jezus verschijnt. Vanuit haar diepe relatie met Jezus putte ze de kracht om er te staan en te doen wat ze dacht dat ze moest doen.
Ongetwijfeld heeft ze ook een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van de eerste huiskerken. Het was een kerk met de klemtoon op een barmhartige God, die er op de eerste plaats was voor de kwetsbaren en de zwakken en waar de vrouw een evenwaardige plaats naast de man had, zoals bleek uit Jezus’ manier van omgaan met vrouwen.
Joh. 20,11-18 (6/4/2021)
Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze: “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester.
Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Opnieuw die verwarring en dat verdriet – hoe zou je zelf zijn. Opnieuw dat in beweging komen (“ze keerde zich om, weg van het graf”) eer er ontmoeting kan gebeuren.
Vreemd toch (?) dat Maria Jezus niet herkent, ook al zag zij hem staan!? Wellicht niet toevallig gebruikt Johannes hier eigenlijk niet het woord ‘zien’, maar ‘aanschouwen’. ‘Zien’ is iets wat met lichamelijke ogen gebeurt, ‘aanschouwen’ iets wat met innerlijke ogen gebeurt. En net daarom bloeit de herkenning open bij het noemen van haar naam!
Je zou je hier de vraag kunnen stellen wie tot leven wordt gewekt! Jezus? Of Maria? Binnen deze passage is het wel degelijk Maria!
Jezus ís al Paasmens – en Paasmensen wekken anderen tot leven.
Ook wij kunnen Paasmensen worden, als wij ons ‘omkeren, weg van het doodse’ en ons door Jezus bij onze naam laten noemen, zoals hij alleen ons kent. Én wij kunnen anderen tot leven roepen, door het noemen van hun naam! Jij bent iemand voor mij!
Joh.20,19-31 (11/4/2021)
Toen het dan avond was, op die eerste dag, waren de leerlingen bijeen, met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam, hij stond in hun midden, en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom] En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen.
Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie! Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.” Toen blies hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest-adem.” Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft], dan worden ze losgelaten; als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd, één van de twaalf, was niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem: “We hebben de Heer gezien!” Maar hij zei tegen hen: Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie en er mijn vingers in kan steken, en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, hoe kan ik het dan vertrouwen?”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Tomas er wel bij. Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden en zei: “Vrede voor jullie!” Daarna zei hij tegen Tomas: “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen, kom met je hand en leg die in mijn zijde. Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!” Jezus zei hem: “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen. Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”
Jezus heeft nog veel andere tekens gedaan voor de ogen van zijn leerlingen. Ze zijn niet allemaal opgeschreven in dit boek. Maar deze zijn wel opgeschreven opdat je zou gaan vertrouwen dat Jezus de Gezalfde is, de Zoon van God, en opdat jij, door dit vertrouwen, zou léven, in zijn Naam!
Dit is waar het voor de leerlingen om draait: Dat Jezus leeft! Dat zij hem kunnen zien. Dat ze opnieuw samen zijn. Ze zijn zo blij dat hij bij hen is dat ze amper aandacht hebben voor de wonden die hij hen toont.
Voor Tomas daarentegen kan Goede Vrijdag en Stille Zaterdag niet voor niets geweest zijn. Hij kan niet geloven dat Jezus’ lijden en sterven zou uitlopen op een happy end (de Verrijzenis) waardoor alle ellende ontkend zou worden. Hij had immers ten diepste mogen ervaren wat leven is in het zien, het aanraken van de gewonde medemensen. Dus als Jezus inderdaad leeft zal het voor Tomas temidden van de rauwe werkelijkheid zijn. Daar zal te zien zijn dat leven Liefde is.
En voor Jezus draait het er dan weer om dat zijn leerlingen zouden leren Léven-IN-vertrouwen. Hij hoopt dat hun vertrouwen in zijn goddelijke Liefde groeit. Het is een Liefde die aanwezig is en blijft ook doorheen alle ellende en pijn. Een Liefde die sterker is dan de dood en die je doet vertrouwen in het léven ook (en misschien zelfs des te meer) te midden van onze gewonde wereld.
Dus vertrouw, Leef en doe Léven in zijn Naam!