Joh.8,1-11 (22/3/2021)
Bij de ochtendschemering kwam Jezus weer in de tempel en al het volk kwam naar hem. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Maar de schriftgeleerden en farizeeën brachten een vrouw bij hem die op overspel was betrapt en plaatsten haar in het midden. Ze zeiden hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. In de wet heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen. En jij nu, wat zeg jij?”
Dit vroegen ze om hem op de proef te stellen, opdat ze hem zouden kunnen aanklagen. Maar Jezus boog zich naar beneden en schreef met de vinger in de aarde. [Jer.17,13] Toen ze bleven vragen, boog hij zich naar boven en zei tegen hen: “Wie van jullie zonder zonde is moet maar als eerste een steen op haar werpen.” En opnieuw boog hij zich naar beneden en schreef in de aarde.
Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één naar buiten, beginnend bij de oudsten, tot de laatste. Ze lieten hem alleen achter, met de vrouw die in het midden stond.
Opnieuw boog hij zich naar boven en zag niemand behalve de vrouw. Hij zei tegen haar: “Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?” Ze zei: “Niemand, heer.” En Jezus zei: “Ook ik veroordeel je niet. Ga heen, en zondig [verwijder je] van nu af niet meer.”
Hoe zou ik me voelen, als ik daar midden in die kring stond? (Het hoeft niet om overspel te gaan. Er zijn wel andere dingen in mijn leven waarvoor ik bekogeld zou worden met scheve blikken, als ze in het publiek zouden worden gegooid.) …
Ik zou me totaal niets meer voelen en alleen maar bang zijn dat zelfs dat laatste restje van mezelf verpletterd zal worden onder het gewicht van mijn ‘medemensen’.
Voor de rest zou ik alleen kunnen hopen –
hopen dat er Iemand is die weet van Creativiteit.
En dan bedoel ik niet de spitsvondigheden waar Jezus wel eens mee afkomt en waar we in bewondering voor staan. ’t Is te zeggen: die ‘spitsvondigheden’ zijn alleen maar een uiting van zijn Creativiteit.
Hij maakt contact met de schepping (creatura), om in verbinding te komen met de Schepper (Creator), waardoor hij zelf scheppend (creans-creatief) – levengevend – wordt!
De herschepping van de natuur in de lente kan ons waarschijnlijk wat helpen om zelf ook ‘herschapen’ te worden in deze lastige tijden. Laat ons daar maar goed contact mee maken! Én er ook Verbinding maken met de Schepper. Om er daad-werkelijk aan te denken dat wij her-scheppend kunnen zijn voor onze medemensen.
Joh.8,21-30 (23/3/2021)
Opnieuw zei Jezus tegen de farizeeën en schriftgeleerden: “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken, maar in je zonden zul je sterven. Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.” De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch niet zichzelf doden, omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?” Jezus zei hen: “Jullie zijn uit de beneden-dingen, ik ben uit de boven-dingen; jullie zijn van deze wereld, ik ben niet van deze wereld. Ik heb jullie dus gezegd dat je zult sterven in je zonden, want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’ zul je sterven in je zonden.”
Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?” En Jezus zei: “Wat ik van het begin al tegen jullie zei! Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen. Degene die mij gezonden heeft is waarachtig en wat ik van hem gehoord heb, zeg ik tot de wereld.”
Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak. Dus zei Jezus verder: “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven, dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’ en dat ik niets doe uit mezelf, maar dat ik uitspreek wat mijn Vader mij geleerd heeft. Die mij gezonden heeft, is met mij; de Vader heeft mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
Toen hij zo sprak, gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.
Het is een behoorlijk dovemansgesprek, daar tussen Jezus en de Joodse overheden. Maar geef toe: hij maakt het hen ook niet gemakkelijk! Even eerlijk: versta jíj zo goed wat Jezus hier allemaal zegt?
We zouden er het hele Johannesevangelie moeten bijhalen, én de andere Evangelies, én de daaropvolgende theologie, maar de kans is groot dat we het dan nog niet begrijpen! – omdat Jezus’ boodschap er niet zozeer een is om te ‘begríjpen’ …
Wij kunnen – en moeten – er ons verstand wel bij houden, maar de kern van de zaak is niet het begrijpen, maar het vertrouwen van Jezus. Het gaat er dus om je toe te vertrouwen aan, je vertrouwen te stellen op, en dat is veeleer een relationeel gebeuren dan een rationeel.
Waar we ons durven te verbinden met hem, komen we in een ‘andere wereld’ terecht (de wereld van de ‘boven-dingen’). Het is duidelijk dat dat niet gaat over een wereld ‘ergens anders’, maar ‘een andere kijk op dezelfde wereld’.
Wie kijkt vanuit rationaliteit … ziet wat mensen en dingen van elkaar splitst;
wie kijkt vanuit verbinding … ziet verbinding!
Joh.8,31-42 (24/3/2021)
Toen Zei Jezus tegen de Joden die in hem hun vertrouwen gingen stellen: “Als jullie verblijven in mijn woord, zijn jullie waarachtig leerling van mij en zul je waarachtig kennen. En waarachtigheid zal je vrij maken.”
Ze antwoordden hem: “Wij zijn nakomelingen van Abraham en nooit iemands onderhorige geweest. [wbt geloof] Hoe kun je dan zeggen dat we vrij zullen worden?”
Jezus antwoordde hun: “Amen, amen, ik zeg jullie: Ieder die zonde doet [zich verwijdert van God en mens], is een slaaf van de zonde. De slaaf blijft niet voor altijd in het huis; de zoon blijft voor altijd. Als dus de zoon jullie heeft vrijgemaakt, dan pas zul je werkelijk vrij zijn. Ik weet dat jullie nakomelingen van Abraham zijn. En toch tracht je mij te doden omdat mijn woord geen ruimte vindt in jullie. Ik spreek uit wat ik heb gezien bij mijn Vader; zo doen ook jullie wat je gezien hebt bij jullie vaders.”
Ze antwoordden hem: “Onze vader is Abraham!”
Maar Jezus zei hun: “Als je kinderen van Abraham bent, doe dan de werken die Abraham deed. Maar jullie trachten mij te doden – mij, een mens die tegen jullie waarheid spreekt, die ik van God heb gehoord – zoiets doet Abraham niet. Jullie doen de werken van jullie vaders.”
Nu zeiden ze hem: “Wij zijn geen bastaardkinderen! Wij hebben één Vader: God!”
Jezus zei daarop tegen hen: “Als God jullie Vader was, zou je mij daad-werkelijk liefhebben. Ik ben immers van God uitgegaan, toen ik kwam. Ik ben niet uit eigen naam gekomen, maar hij heeft mij gezonden.”
Een waarachtigheid die vrij maakt, daarover zet Jezus hier een boompje op met de Joden.
Van bij het begin is het duidelijk: voor Jezus is ‘waarachtigheid’ geen filosofische beschouwing, laat staan een ideologische strijd, maar heeft alles te maken met leven, leven in verbondenheid. Waarachtigheid bestaat immers altijd in relatie. En Jezus weet vanuit zijn ‘mens-zijn’ dat relaties (of noem het verbonden leven) niet van-zelf-sprekend zijn. Dus biedt hij zichzelf aan: “Blijf in mijn woord”, dan zal je verbonden blijven met G-d. Die verbondenheid doet je waarachtig kennen. Ze maakt je vrij.
Nog zo’n lastige, zowel voor de Joden als voor ons, … je vrij laten maken … alsof wij geen vrije mensen zijn. Of heeft Jezus het misschien over een ander soort ‘vrijheid’ dan diegene waarop onze maatschappij zo gesteld is?
Hij spreekt over een vrijheid die je vrij maakt van … (vooroordelen, je ego, het verlangen naar aanzien …) om vrij te zijn voor … (het Léven, mijn medemens, de Liefde …). Deze vrijheid wordt je gegeven als je je durft over te geven aan het Woord. Die vrijheid vertrekt bij G-d en is gericht op Liefde, daad-werkelijk liefhebben.
Wijze mensen zijn het die vrij en waarachtig leven!
Joh.10,1-10 (26/4/2021)
In die tijd zei Jezus: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: wie niet door de deur maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept de schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten omdat ze de stem van vreemden niet kennen.'
Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen.
Een andere keer zei Jezus hun: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór mij zijn gekomen zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door mij binnengaat zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen. Ik ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.'
Er zit beweging in de lezing van vandaag, beweging van buiten naar binnen om dan onmiddellijk weer in- en uit te moeten gaan. Vreemd toch!
Is het niet voldoende dat wij ons naar Jezus toe bewegen, dat we ons leven met hem verbinden?
Toch wel, zegt Jezus: “Wie door mij binnengaat, die wordt gered.” Maar opgelet, want hiermee houdt het niet op, integendeel. Het is niet de bedoeling om je te settelen of je vast te klampen, ook al zal het binnen veilig en voedend zijn. Je moet in- en uitgaan, naar buitengaan, de wereld in. Daar, ‘buiten’, is de oefenplek voor Verbonden Léven, daar zal je groeien, mens worden door je te schuren en te schaven aan je medemens. Daar, ‘buiten’, zal je – met je leven – kunnen getuigen van G-d.
Geloven is dus geen passief gebeuren, ergens veilig binnen, tussen vier muren. Het is je bewegen naar Jezus toe, je voeden aan de levens-bron en dan weer naar buiten gaan, je bestemming tegemoet.
In- en uitgaan dus, dat is léven. En als Jezus de deur mag zijn waarlangs je binnengaat dan zal er ‘volheid van leven’ zijn, leven in overvloed.
Joh.10,11-18 (25/4/2021)
In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder. Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het later weer terug te nemen. Niemand neemt Mij het af maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.”
Hier licht iets op van verrijzenisgeloof. Het lijkt alsof er in ieder van ons iets goddelijks aanwezig is, iets dat hem toebehoort en dat hem herkent. Wat het teweeg brengt als je je hieraan overgeeft, is niet te beschrijven het ontsnapt aan woorden en aan alle verbeelding. Over verrijzenis bestaat immers geen ‘weten’, geen objectieve waarheid, het ís een fundamenteel toe-vertrouwen.
Het beeld van de schapen en de herder die z’n leven geeft (net als G-d van wie hij getuigt) speelt hierop in. Elke dag trekt hij erop uit en wij, wij begeven ons in het dagelijkse leven. We zoeken en maken keuzes: blijven we dicht bij elkaar of kiezen we om te (ver)dwalen. Zo ervaren we situaties waaraan we sterven en andere waarbij we tot leven komen. Wat we ook kiezen, altijd is er enerzijds die roep en anderzijds het vermogen tot herkenning. In die afstand en nabijheid speelt zich het geloof in de verrijzenis af en wordt spreken over verrijzenis in de eerste plaats een spreken over G-d (en geen speculaties over de mens, over ziel en lichaam, over de hemel daarboven, enz… ), een G-d die oneindige Liefde is en zich op een onvoorstelbare en onbegrijpelijke manier geeft aan mensen.
Joh.10,22-30 (27/4/2021)
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: 'Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.' Jezus gaf hun ten antwoord: 'Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van mij wegroven. Mijn Vader immers die ze mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. De Vader en Ik zijn één.'
Hier staat Jezus – heel alleen (z’n leerlingen schitteren door afwezigheid) – tegenover z’n tegenstanders, zij die niet geloven (de Joden? Jij? Ik?). Met een zeker verwijtend ongeduld worden er vragen gesteld: ‘Hoe lang duurt het nog voordat we iets zien van G-ds Rijk? Is het allemaal wel waar? Houdt het met de dood niet gewoon op? …’ De tegenstem van aarzeling, twijfel, zoeken en tasten klinkt er doorheen. Tegenover die onzekerheid, tegenover die kille ijzige sfeer plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn belofte, de onvoorwaardelijke goddelijke liefde: “Niets zal verloren gaan!”, “Niets kan je scheiden van G-ds Liefde”. Als je je hieraan toe-vertrouwt dan belooft hij het volle leven. Niet als een belofte voor ooit eens, voor later misschien, maar als een ervaring – hier en nu – de ervaring dat we gekend zijn (ik ken ze) en dat we in die kennis (die relatie, in kennis zijn met) geborgen zijn.
Het wordt ons toegezegd: niemand kan ons uit de hand van de Vader roven. Aan ons om dit te geloven en te leven.