Joh.10,31-42 (26/3/2021)
De Joden raapten weer stenen op om Jezus te stenigen. Hij antwoordde hen: “Ik heb jullie vele goede werken getoond, die ik deed vanuit mijn Vader. Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?” De Joden antwoordden hem: “Wij stenigen je niet om een goed werk, maar om een godslastering, omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hen: “Staat er niet geschreven in jullie wet: ‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6] Als hij hen tot wie het woord van God gesproken wordt, goden noemt, en de Schrift niet kan ontbonden worden, noemen jullie dan wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden, een godslasteraar, omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’? Als ik niet de werken van mijn Vader doe, moet je mij niet vertrouwen, maar als ik ze wel doe, zelfs als je mij niet vertrouwt, vertrouw dan de werken. Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is en ik in de Vader.”
Opnieuw trachtten ze hem te grijpen, maar hij kon aan hun handen ontkomen. Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes vroeger doopte, en hij verbleef daar. Velen kwamen naar hem en zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij zei over deze man was waar.” En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.
Jezus confronteert de Joden, niet alleen door wat hij doet maar deze keer vooral door wat hij zegt. Nochtans herhaalt hij gewoon wat zij al jaren bidden, nl. “Ooit zei Ik: ‘Je bent goden, kinderen van God, jullie allen.” (Ps 82). G-d die de mens een bijna goddelijke staat geeft. Als dit waar is – en het is waar – en je doorleeft het, dan heeft dit verstrekkende consequenties. De Joden zagen die diepte van leven in Jezus, en het irriteerde hen. Hij leefde als mens tussen hen, ademde, at en sprak net als zij en toch was het zó anders, zo indringend anders. En zij vertrouwden het niet, noch de woorden noch de werken. Ze durfden zich er niet aan toevertrouwen. Stel je voor, hun levenswijze zou volledig omgekeerd worden. Ze zouden hun doen en laten moeten afstemmen op deze woorden. En dat vraagt eerlijke zelfreflectie waartoe zij (wij?) niet onmiddellijk bereid lijken te zijn. Voor hen is het blijkbaar gemakkelijker om de spiegel die hen voorgehouden wordt te verwijderen dan om er eerlijk in te kijken.
Herkenbaar!? Het is dan ook verdomd lastig om de eigen daden kritisch te bekijken en te beseffen dat G-d het hoog op heeft met mij, dat ik ‘bijna een god’ ben en dat ik zo een verantwoordelijkheid draag voor de ander – en dit in naam van G-d!
Joh.11,45-56 (27/3/2021)
Veel Joden die naar Maria waren gekomen [de zus van Lazarus (El-azar / God helpt)], die Jezus uit de dood had opgewekt], en zagen wat Jezus had gedaan, gingen hun vertrouwen stellen in hem. Maar sommigen gingen naar de farizeeën en vertelden wat Jezus had gedaan.
De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen: “Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen. Als wij hem zo laten begaan, zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen, en dan komen de Romeinen en vegen onze tempel en ons volk weg.”
Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was, zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van! Je bedenkt niet dat het in ons belang is dat er één mens sterft voor de gemeenschap en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
Maar hij zei dit niet uit zichzelf. Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit dat Jezus zou sterven voor het volk. En niet voor het [Joodse] volk alleen, maar ook om de verstrooide kinderen van God bij één te verzamelen.
Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen om hem te doden.
Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden, maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn, naar een stad die Efraïm genoemd wordt, en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
Het Paasfeest van de Joden was dichtbij en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem om zich te reinigen. Ze zochten Jezus en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar: “Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?” De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven dat als iemand wist waar hij was, men het moest melden opdat ze hem konden grijpen.
Velen gaan hun vertrouwen stellen in Jezus, sommigen trekken naar de farizeeën.
Welke weg kiezen wij?
Zullen we vertrouwen stellen in Jezus, in het Léven? Durven we ons leven toe te vertrouwen aan G-d? Of gaan we in overleg met de ‘wet’-geleerden, politiekers, boek-geleerden? Gaan we aan tafel zitten (ons voeden) met woorden, boekenwijsheid om te weten ‘wat ons te doen staat’?
Zij die de ommekeer waagden hadden gezien hoe vervullend en vruchtbaar het is je leven te richten op hem. Zij kozen ervoor G-dgericht te gaan leven, zich niet langer te laten leven door hun ego en de macht te laten voor wat het is. En eens die keuze gemaakt is, is het niet moeilijk meer om een antwoord te bieden op de steeds weerkerende vraag ‘wat moet ik nu doen’. Dan is het antwoord vrij duidelijk. Ik hoef alleen maar te vertrouwen op die goddelijke, onvoorwaardelijke Liefde.
Dan kan ik zonder angst uitkijken naar Jezus’ aanwezigheid, niet om hem te grijpen of het zwijgen op te leggen, maar om hem nabij te weten en zijn Stem te horen!
Maandag (29/3/2021)
Joh.12,1-11
Zo kwam Jezus zes dagen voor het Paasfeest in Betanië, waar Lazarus [El-azar / God helpt] woonde, die hij uit de dood had opgewekt. Men maakte daar voor hem een maaltijd klaar en Martha bediende. Ook Lazarus was mee aan tafel met hem.
Maria nu nam een litra kostbare pure nardusbalsem, zalfde daarmee Jezus’ voeten en droogde ze af met haar haren. Het hele huis werd vervuld met de geur van de balsem.
Daarop zei Judas van Keriot, een van zijn leerlingen, die hem zou uitleveren: “Waarom heeft zij die balsem niet verkocht voor driehonderd daglonen en het gegeven aan de armen?”
Hij zei dit, niet omdat hij bezorgd was om de armen, maar omdat hij een dief was. Hij had de geldbeurs en wat erin kwam, nam hij eruit.
Maar Jezus zei: “Laat haar begaan. Ze heeft dit bewaard voor mijn begrafenis. De armen hebben jullie altijd bij jullie, mij echter niet.”
Veel Joden wisten dus dat Jezus daar was en zij kwamen, niet alleen om hem, maar ook om Lazarus te zien, die hij uit de dood had opgewekt. Daarom beraadslaagden de hogepriesters ook Lazarus te doden, omdat omwille van hem veel Joden hun vertrouwen gingen stellen in Jezus.
Maria is doorheen de verschillende evangeliën wel meer te vinden aan de voeten van Jezus. In Lucas 10 zat ze aan Jezus’ voeten te luisteren. In het vorige hoofdstuk viel ze neer aan Jezus’ voeten. En nu richt ze zich dus weer naar zijn voeten in alle nederigheid, uit liefde voor hem. Want daar aan zijn voeten had zij iets beseft van wat hem te wachten stond … hij zou sterven … zodat zij zou leven.
En Judas, die is met andere dingen bezig (geld, populariteit, …). Voor hem is wat zij doet weggegooid geld. Hij kan het dan ook niet laten om kritisch en oordelend te reageren. Jezus daarentegen neemt haar liefde aan, en wijst – opvallend mild – Judas terecht: ‘Laat haar begaan’. Zij maakt immers duidelijk waar het als leerling op aankomt. Zij laat voelen dat je liefde niet kan berekenen, dat het niet voldoende is Jezus te volgen op een afstandelijke manier. Zij geeft zich met huid en haar. Ook al weet ze dat haar vrienden dit te fanatiek vinden, dat voor hen haar gedrag er volledig over gaat. Zij is ertoe bereid zich te geven, helemaal! Zonder de vraag te stellen: ‘Is dit het werkelijk waard?’ want hij is dit meer dan waard … hij zal immers zijn leven geven … voor haar (voor ons)!
Hoever ga ik in mijn verbondenheid met G-d, in mijn liefde voor hem?
Joh.12,20-33 (21/3/2021)
Onder degenen die opgingen [naar Jeruzalem] om deel te nemen aan het [Paas]feest, waren ook enkele Grieken. [niet-Joden die toch meededen met de Joodse godsdienst] Zij kwamen naar Filippus, van Betsaïda in Galilea, en vroegen hem: “Heer, het is onze bedoeling Jezus te ontmoeten.” Filippus sprak erover met Andreas en samen gingen ze het Jezus melden.Jezus antwoordde hen: “Het uur is gekomen [Dit is de eerste keer dat Joh. schrijft dat zijn ‘uur’ wél gekomen is; tot nu toe was het steeds níet.] dat de mensenzoon verheerlijkt wordt.
Amen, amen, ik zeg jullie: Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, dan blijft hij alleen; maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht. Wie zijn eigen leven liefheeft, verliest het; wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat, behoudt het voor het voor het volle leven.
Als iemand mij dienstbaar wil zijn, moet hij mij volgen, en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn. En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.
Nu is mijn wezen hevig beroerd en wat moet ik zeggen: Vader, bevrijd mij uit dit uur? Maar juist hierom ben ik gekomen: om dit uur … Vader, laat nu de grootheid van jouw Naam zien!”
Toen klonk er een stem uit de hemel: “Ik heb mijn grootheid getoond en ik zal mijn grootheid opnieuw tonen.” De omstaanders hoorden dit en zeiden dat het donderde; anderen zeiden dat een engel tegen hem sprak. Jezus zei: “Deze stem was er niet om mij, maar om jullie! Nu wordt deze wereld geoordeeld; nu wordt de heerser van deze wereld gebannen. En ik, wanneer ik zal verheven zijn boven de aarde, zal allen tot mij trekken.”
Hiermee gaf hij aan welke dood hij zou sterven.
Het wordt menens. ‘Het uur’ (= historisch het moment van Jezus’ sterven, maar wezenlijk het ‘moment’ (‘eeuwig nu’) waarop G-d zich aan de wereld openbaart als de Lévende) is nabij.
“Als de graankorrel niet in de aarde valt …” We wéten het, en hebben er geen moeite mee dat te erkennen, als het over de natuur gaat. Als Jezus het over zichzelf zegt, vinden we dat misschien nog triest, maar ‘toch mooi dat hij dat voor ons doet’. Maar Jezus bedoelt het hier minstens even veel voor zijn leerlingen – voor ons dus, voor mij! “Waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn …” In de aarde dus, stervend, het eigen wereldse leven loslatend … Dán (dan pás) word ik vruchtbaar …
Oeioei, waar gaat dat heen? Het valt niet te ontkennen dat wérkelijk leerling van Jezus zijn, geen gemakkelijke weg is – geen wonder dat ‘de wereld’ er massaal niet voor kiest (en evenmin een wonder dus dat ‘de wereld’ heel veel onvruchtbaars in zich draagt). Maar Jezus’ weg belooft vruchtbaarheid, ‘vol leven’, wereldwijd (daar staan die ‘Grieken’ voor).
De Paasweg ligt voor ons. Zij nodigt uit, in heel haar paradoxaliteit van pijn én belofte – maar wij hebben Eén die ons is voorgegaan, wij hebben ‘maar’ te volgen …
Joh.12,44-50 (28/4/2021)
Jezus riep uit: “Wie vertrouwt in mij, vertrouwt niet in mij maar in hem die mij gezonden heeft; en wie mij aanschouwt, aanschouwt wie mij gezonden heeft.
Ik ben het licht dat in de wereld is gekomen, opdat ieder die vertrouwt in mij niet in de duisternis blijft.
Als iemand mijn woorden wel hoort maar er geen gehoor aan geeft, oordeel ik hem niet, want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen maar om haar te bevrijden. Wie mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, heeft al een oordelaar: de woorden die ik gesproken heb zullen hem uiteindelijk oordelen.
Want ik heb niet uit mezelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, heeft mij een Wijzing gegeven: dat is wat ik zeg. En ik weet dat zijn Wijzing het volle leven is. Dus wat ik zeg, zeg ik zoals de Vader mij gezegd heeft.”
De evangelist Johannes laat zijn visie op het immense goddelijke geheim dat Jezus is, weerklinken doorheen een aantal lange redevoeringen van Jezus tijdens het Laatste Avondmaal. Met de dood voor ogen geeft hij zijn leerlingen nog alle essentiële dingen mee die ze zullen nodig hebben, als ze in zijn spoor willen verder gaan.
Dat klinkt vaak zeer gewichtig – dat ís het ook –, maar is eigenlijk bijzonder mooi en bevrijdend! Wat Jezus aanzegt voor zijn leerlingen, is niet minder dan ‘het volle leven’! Hij wijst een weg – de ‘Wegwijzing’ die hij zelf van zijn Vader meekreeg – naar een leven in vertrouwen. (Je moet het je eens proberen voor te stellen, wat het met je zou doen als je vanaf nu enkel nog vanuit vertrouwen zou leven!)
En wat is die weg? Daarvoor moeten we naar álle woorden van Jezus luisteren en ál zijn daden in acht nemen. Het héle Evangelie (in z’n vier versies) leren kennen: ‘in kennis geraken met Jezus’ dus! Want als we met hém meegaan, komen we bij de Vader uit …
Joh.13,16-20 (29/4/2021)
[Na de voetwassing zei Jezus tegen zijn leerlingen:]
“Amen, amen, ik zeg julllie: Een dienaar is niet groter dan zijn heer, een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft. Als je dit weet, gezegend ben je als je het ook doet.
Ik zeg dit niet over jullie allemaal. Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden: ‘Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b] Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt, opdat, wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen dat ik het ben.
Amen, amen, ik zeg jullie: Als iemand verwelkomt wie ik zend, verwelkomt hij mij; en als iemand mij verwelkomt, verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”
Jezus stelt zijn leerlingen voor een ultieme keuze: het is vóór of tégen hem! Jawel, het gebeurt ook dat leerlingen tégen hem kiezen! (Blijkbaar is het van alle tijden, want het staat al als spreuk in de Psalmen: “Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.”)
Wellicht denken we nu: Maar ík zal niet tégen hem kiezen! Nee, ík ben een goede leerling.
Laten we nog even aannemen dat dat ongeveer waar is; dat wij geen al te flagrante dingen zeggen of doen die tegen Jezus ingaan – alhoewel …
maar betekent dat dan dat wij wél knielen om de anderen – álle anderen, ook wie ‘onder’ ons staat, ook wie ons verloochent en verraadt, ook wie ‘met vuile voeten’ door het leven gaat (al of niet letterlijk) – de voeten te wassen?
Zijn wij niet in veel gevallen nogal halfslachtig: noch het een, noch het ander …?
Welk beeld geven wij dan van hem mee als wij in zijn naam gezonden worden?