Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh. 6,60-69 (02/5/2020)
In die tijd zeiden velen van zijn leerlingen: 'Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar hem te luisteren?'
Maar Jezus die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hen: 'Neemt gij daar aanstoot aan?
Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar hij vroeger was...? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut.
De woorden die ik tot u gesproken heb zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u die geen geloof hebben.'
Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie hem zou overleveren.
Hij voegde er aan toe: 'Daarom heb ik u gezegd dat niemand tot mij kan komen als het hem niet door de Vader gegeven is.'
Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg:
'Wilt ook gij soms weggaan?' Simon Petrus antwoordde hem: 'Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven
en wij geloven en weten dat gij de Heilige Gods zijt.'
Het enthousiasme van de broodvermenigvuldiging was geluwd. Het zakte nog dieper na zijn woorden over ‘je leven geven’, ‘hem eten’ en ‘in verbondenheid leven met de Vader’.
Van al die toehoorders bleven er niet veel meer over. Werd het te warm onder hun voeten? Werd het te confronterend?
Toegegeven, Jezus’ manier van leven stond in fel contrast met de keiharde politiek. Even fel als dat vandaag het geval is.
Het was dus ongetwijfeld voor hen allemaal moeilijk te verstaan en dus geen evidente keuze. Zij hadden tenslotte andere verwachtingen, net als wij vandaag: materiële zekerheid, economische vooruitgang, eigenbelang,...
Maar Jezus’ boodschap is er net één van alles of niets, van nederigheid, zachtmoedigheid en trouw. Trouw, niet aan enige menselijke macht, maar aan God zelf.
Om dat te kunnen leven en daarin stand te houden, hebben we voedsel nodig en, zoals Petrus het zegt, ‘Woorden van eeuwig leven’.
Deze Woorden schudden ons wakker en roepen ons op. Ze bemoedigen ons en doen ons verbonden leven, zodat wij een keuze kunnen maken: blijven of weggaan?
Joh. 3,31-36 (20/04/2023)
31 “Wie van boven komt, is boven allen.
Wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde.
Wie uit de hemel komt, is boven allen.
32 Wat hij gezien en gehoord heeft,
daar getuigt hij van.
Maar niemand neemt zijn getuigenis aan.
33 Wie zijn getuigenis wél aanneemt,
bezegelt daarmee dat God waarachtig ís.
34 Want wie God gezonden heeft,
spreekt de woorden van God,
want God geeft de geest-adem [pneuma/ruach] zonder maat.
35 De Vader heeft de Zoon lief
en heeft hem alles in handen gegeven.
36 Wie zijn vertrouwen stelt in de Zoon,
heeft het volle leven,
maar wie geen gehoor heeft aan de Zoon,
zal het leven niet zien
– maar Gods genegenheid blijft op hem.”
Omhoog en/of omlaag leven, het zijn twee levensrichtingen waarvoor je kan kiezen: Leef je naar beneden gericht, naar de grond toe, of leef je naar omhoog, naar G-d toe? Jezus getuigt met heel zijn doen en laten van een leven omhoog, gericht naar G-d. Hij maakt de verbinding tussen hemel en aarde. In hem schittert de kern van een onvoorwaardelijke liefdesband, en zo geeft hij zijn leven aan wie zich ook in die band laat opnemen. Hij gaf zich weg, helemaal, tot het uiterste toe.
Leren vertrouwen en instappen in dat liefdesavontuur met G-d doet je opnieuw geboren worden, als een ander mens, een mens van omhoog. Dat doe je niet op een-twee-drie, het is een levenslang proces dat ook wij kunnen aangaan: Stap voor stap goddelijke woorden leren spreken en een mens worden naar zijn beeld en gelijkenis: de hemel op aarde.
Joh.6,60-69 (24/4/2021)
In die tijd zeiden velen van zijn leerlingen: 'Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie is nog in staat naar Hem te luisteren?' Maar Jezus die uit zichzelf wist dat zijn leerlingen daarover morden, vroeg hen: 'Neemt gij daar aanstoot aan? Als gij dan de Mensenzoon ziet opstijgen naar waar Hij vroeger was...? Het is de geest die levend maakt, het vlees is van geen nut. De woorden die Ik tot u gesproken heb zijn geest en leven. Maar er zijn er onder u die geen geloof hebben.'
Jezus wist inderdaad van het begin af aan wie het waren die niet geloofden en wie Hem zou overleveren. Hij voegde er aan toe: 'Daarom heb Ik u gezegd dat niemand tot Mij kan komen als het hem niet door de Vader gegeven is.' Tengevolge hiervan trokken velen van zijn leerlingen zich terug en verlieten zijn gezelschap. Waarop Jezus aan de twaalf vroeg: 'Wilt ook gij soms weggaan?' Simon Petrus antwoordde Hem: 'Heer, naar wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven en weten dat Gij de heilige Gods zijt.'
Jezus’ leerlingen ergeren zich! Het is dan ook niet evident wat hij zegt en vraagt. Er zal een fundamentele keuze gemaakt moeten worden: reageren als een ‘eisende, veroordelende en overheersende’ mens of, in zijn geest, reageren als een ‘dankbare, zich-gevende en dienstbare’ mens. Geloof wordt immers pas écht leven-gevend als het je van binnenuit verandert, door het eten van het brood. Jezus zegt het heel duidelijk: neen, ik ‘geef’ geen brood, maar ik ‘bén’ het brood dat gegeten moet worden. Omdat bij hem alleen maar waarheid – die leven is – te vinden is in het geven van jezelf, daarom ergeren zij zich. Daarom ook vertrekt de een na de ander. Gelukkig zijn er ook enkelen gebleven en kozen zij bewust voor die fundamentele verandering van leven. Dank zij hen gaat zijn verhaal door, ook nu nog. En wil het blijven door gaan, dan zullen ook wij een eerlijk antwoord moeten geven op diezelfde fundamentele vraag: “Wil ook jij weggaan?”
Joh. 8,31-42 (6/04/2022)
Toen Zei Jezus tegen de Joden die in hem hun vertrouwen gingen stellen: “Als jullie verblijven in mijn woord, zijn jullie waarachtig leerling van mij en zul je waarachtig kennen. En waarachtigheid zal je vrij maken.”
Ze antwoordden hem: “Wij zijn nakomelingen van Abraham en nooit iemands onderhorige geweest. [wbt geloof] Hoe kun je dan zeggen dat we vrij zullen worden?”
Jezus antwoordde hun: “Amen, amen, ik zeg jullie: Ieder die zonde doet [zich verwijdert van God en mens], is een slaaf van de zonde. De slaaf blijft niet voor altijd in het huis; de zoon blijft voor altijd. Als dus de zoon jullie heeft vrijgemaakt, dan pas zul je werkelijk vrij zijn. Ik weet dat jullie nakomelingen van Abraham zijn. En toch tracht je mij te doden omdat mijn woord geen ruimte vindt in jullie. Ik spreek uit wat ik heb gezien bij mijn Vader; zo doen ook jullie wat je gezien hebt bij jullie vaders.”
Ze antwoordden hem: “Onze vader is Abraham!” Maar Jezus zei hun: “Als je kinderen van Abraham bent, doe dan de werken die Abraham deed. Maar jullie trachten mij te doden – mij, een mens die tegen jullie waarheid spreekt, die ik van God heb gehoord – zoiets doet Abraham niet. Jullie doen de werken van jullie vaders.”
Nu zeiden ze hem: “Wij zijn geen bastaardkinderen! Wij hebben één Vader: God!”
Jezus zei daarop tegen hen: “Als God jullie Vader was, zou je mij daad-werkelijk liefhebben. Ik ben immers van God uitgegaan, toen ik kwam. Ik ben niet uit eigen naam gekomen, maar hij heeft mij gezonden.”
Johannes laat Jezus nogal diepzinnige discussies voeren met ‘de Joden’: de Joodse religieuze overheden die láter (hij schrijft pas rond het jaar 100) polemiek voerden tegen het opkomende Christendom. Niet altijd makkelijk, wel rijk!
Hier gaat het (o.a.) om waarachtigheid en vrijheid.
Wie leeft in allerlei gekronkel en illusies, kan van zichzelf vinden – zál van zichzelf vinden – dat hij ‘vrij is om te doen wat hij wil’, maar eigenlijk leeft hij in een (op)gesloten wereldje, zelf gecreëerd en dus erg beperkt en vooral zwaar te bewaken.
Leven in waarachtigheid, je eigen gekronkel en illusies durven doorprikken en loslaten, kan dan wel op het eerste moment onprettig zijn – zál onprettig zijn, maar maakt wel vrij om de wereld nieuw en ruim te zien en te beleven.
Deze vrijheid biedt Jezus ons aan. O heerlijke paradox: verbondenheid met hem, maakt los! Net omdat hijzelf weg, waarheid en leven is hóeven illusies niet: G-d, en Jezus in zijn één-ig spoor, kijkt naar de mens zoals die werkelijk is en bedoeld is ‘van in den beginne’. In dat woord gaan leven, zal ons waarachtig vrij maken!
In die tijd trok Jezus rond in Galilea, want hij wilde dat niet in Judea doen omdat de Joden erop uit waren hem te doden. Het liep tegen een van de Joodse feesten, het Loofhuttenfeest.
Toen zijn broeders naar het feest waren gegaan vertrok hij ook, niet openlijk maar onopvallend.
Enkele Jeruzalemmers zeiden: 'Is dit niet de man die ze zoeken te doden? En zie nu eens, hij staat in het openbaar te preken en men zegt hem niets!
Zou de overheid nu werkelijk erkend hebben dat hij de messias is? Maar van deze man weten wij waar hij vandaan is; wanneer echter de messias komt weet geen mens waar hij vandaan komt.'
Terwijl Jezus in de tempel leerde riep hij met luide stem: 'Gij kent mij en gij weet waar ik vandaan ben; toch ben ik niet uit mijzelf gekomen maar hij die mij gezonden heeft is waarachtig;
hem kent gij niet. Ik ken hem omdat ik uit hem ben en hij mij heeft gezonden.' Ze wilden zich van hem meester maken, maar niemand sloeg de hand aan hem want zijn uur was nog niet gekomen.
Het is een beetje onduidelijk in dit stuk tekst of het nu in de openbaarheid zich afspeelt, of net niet. In Galilea of Jeruzalem?
Ik denk dat deze onduidelijkheid weerspiegelt welke andere – meer fundamentele – onduidelijkheid hier aan de orde is.
Het speelt ergens tussen ‘weten’ (weten vanwaar, weten hoe het eruit ziet) en ‘niet-weten’, tussen ‘uit mezelf’ (in eigen naam, eigenmachtig) en ‘niet uit mijzelf’.
Dat de Messias ‘niet uit zichzelf’ zou komen, maar van Godswege gezonden wordt, was natuurlijk voor iedereen evident. Maar dat hij dit ook zou doen via iemand die ze wél (menen te) kennen,
van wie ze weten waar hij (maar) vandaan komt, dát was blijkbaar voor de Joodse religieuze leiders van die tijd moeilijk te accepteren.
Maar zou ik beter doen?
In deze tijd van erg beperkte bewegingsruimte mogen en kunnen we het niet ver gaan zoeken. Maar misschien brengt iemand uit mijn onmiddellijke omgeving mij vandaag wel iets van heil!
Of zal ik dat niet zien, niet accepteren, omdat ik weet ‘waar het vandaan komt’?
Joh.2,13-25 (3/03/2024)
13 Pesach, het Joodse Paasfeest, was nabij
en Jezus ging op naar Jeruzalem.
14 Op het tempelplein trof hij
de verkopers van runderen, schapen en duiven aan
en ook de geldwisselaars.
15 Hij maakte van touwen een zweep
en dreef allen de tempel uit,
met hun schapen en runderen.
De tafels van de geldwisselaars wierp hij om
en hun munten rolden over de grond.
16 Tegen de duivenverkopers zei hij:
“Doe dat weg van hier!
Maak van het huis van mijn Vader
geen marktplaats!”
17 Zijn leerlingen her-innerden zich
dat er geschreven staat:
De ijver voor jouw huis heeft mij verteerd. [Ps.69,10]
18 Enigen uit de omstaanders ondervroegen hem nu:
“Welk teken kun jij ons tonen
dat je zoiets mag doen?”
19 Jezus antwoordde hen:
“Verwoest het binnenste van deze tempel
en in drie dagen zal ik het doen verrijzen.”
20 Zij zeiden nu:
“Zesenveertig jaar is er aan deze tempel gebouwd
en jij zult hem in drie dagen doen verrijzen?”
21 Maar hij sprak over het binnenste van de tempel
dat zijn lichaam was.
22 Toen hij later uit de doden verrezen was,
her-innerden zijn leerlingen zich
dat hij dit gezegd had,
en zij vertrouwden op de Schrift
en op het woord dat Jezus had gesproken.
23 Toen hij in Jeruzalem was tijdens het Pesach-feest,
kregen velen vertrouwen in zijn naam
bij het zien van de tekens die hij telkens stelde.
24 Maar Jezus zelf vertrouwde zich niet toe aan hen,
omdat hij inzicht had in de mens.
25 Het was niet nodig dat iemand hem daarover betuigde,
want hij wist zelf wat er in de mens is.
Aan kinderen – én volwassenen – werd – én wordt – vaak een eerder brave en ‘zoete’ Jezus voorgespiegeld. Maar er zijn toch wel passages in het Evangelie die een andere Jezus laten zien. Dit is een van de duidelijkste. En heimelijk verkneukelen wij er ons in hoe hij die sjacheraars en onwaardige tempelbetreders er van langs geeft.
Maar wat als Jezus nu eens míjn tempel zou binnenkomen, mijn eigen heiligdommetje, mijn eigen leventje dat ik zorgvuldig bewaak en opprop met eigengemaakte godjes en waar ik anderen alleen in binnenlaat als ze mij iets opleveren, …? Zou hij dan ook niet woest worden – uit verdriet – en terecht mij de mantel uitvegen, én mij dát heiligdommetje uit vegen?
Het zou hard aankomen – laten we dat maar toegeven. Maar dát heiligdommetje uit geveegd worden, zou wel betekenen dat wij het éigenlijke heiligdom – het ‘lichaam van Jezus’; de éigenlijke ‘kerk’ dus – zouden bínnen gaan …