Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

 Joh. 6,35-40 (26/04/2023)

35     En Jezus zei: 
       “Ik ben het brood ten leven.
       Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
       en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
36     “Maar ik heb je al gezegd
       dat jullie niet vertrouwen,
       ook al hebben jullie mij gezien.
37     Al wie de Vader mij geeft, zal naar mij toe komen,
       en wie naar mij toe komt, zal ik onder geen beding verwerpen.
38     Want ik ben van de hemel neergedaald,
       niet om mijn eigen wil te doen,
       maar de wil van wie mij gezonden heeft.
39     En dit is de wil van wie mij gezonden heeft:
       dat ik van allen die hij mij gegeven heeft
       niemand verloren laat gaan,
       maar hen doe opstaan op de ultieme dag.
40     En dit is de wil van wie mij gezonden heeft:
       dat ieder die de Zoon ziet en in hem vertrouwt,
       het volle leven heeft
       en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.”

Jezus gaat verder met zijn ‘broodrede’ – of laat ons eerlijk zijn: De historische Jezus vertelde wellicht liever verhaaltjes om zijn boodschap te brengen. Het is de evangelist Johannes die die boodschap in redes giet, maar niet zonder daar eerst lang over nagedacht te hebben én het beleefd te hebben! Toch de moeite waard dus om te beluisteren én te (proberen te) doorgronden.
Dat het brood dat Jezus wil geven niet om materieel brood gaat, is hier zeer duidelijk. Het ‘brood’ staat voor Léven in kracht, volheid en diepte. Ik schrijf níet: lengte, ook al lijkt er zoiets te staan aan het eind van deze perikope. Ook ‘de opstanding op de ultieme dag’ is voor Jezus niet in de eerste plaats een ‘tijdskwestie’, maar een ‘kwaliteitskwestie’!
Wie leeft in het vertrouwen dat Jézus het brood is, die leeft voluit – en dus mee met de opstanding van Jezus zelf! Ook Jezus’ opstanding is niet alleen een kwestie van ‘later’. Zijn opstanding gebeurt net ook nú, in elke mens die hem als ‘brood’ in zijn/haar leven wil toelaten en zijn werk laten doen.

Joh. 6,1-15 (24/4/2020)

In die tijd begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias.
Een grote menigte volgde hem omdat zij de tekenen zagen die hij aan de zieken deed.
Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer.
Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden. Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag
dat er een grote menigte naar hem toekwam vroeg hij aan Filippus: 'Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?'
- Dit zei hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist hij wel wat hij ging doen. -
Filippus antwoordde hem: 'Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig.'
Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: 'Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen,
maar wat betekent dat voor zo'n aantal?' Jezus echter zei: 'Laat de mensen gaan zitten.' Er was daar namelijk veel gras.
Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend.
Toen nam Jezus de broden en na het dankgebed gesproken te hebben liet hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, alsmede de vissen,
zoveel men maar wilde. Toen ze verzadigd waren zei hij tot zijn leerlingen: 'Haalt nu de overgebleven brokken op om niets verloren te laten gaan.'
Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroden twaalf manden met brokken, welke door de mensen na het eten overgelaten waren.
Toen de mensen het teken zagen dat hij had gedaan zeiden ze: 'Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen.'
Daar Jezus begreep dat zij zich van hem meester wilden maken om hem mee te voeren en tot koning uit te roepen,
trok hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.

Wil jíj die jongen zijn die de simpele moed heeft zijn van mama meegekregen picknick van 5 broodjes en 2 visjes af te geven aan die vreemde meneer daar die daarom vraagt,
gezeten tussen 5000 andere mensen die hongerig elkaar zitten te beloeren?
Natúurlijk had iedereen zijn picknick mee als ze daar zo ver en zo lang naar Jezus gaan luisteren! Maar wie had de moed die ook boven te halen als een van de apostelen er om vroeg – met het vanzelfsprekende risico die dan kwijt te zijn?
Die jongen dus. Die had het begrepen. O nee, wellicht niet eens met zijn verstand, maar met zijn hart dat nog jong genoeg was om spontaan te zijn en met vertrouwen in het leven te staan.
Je kunt de wonderen van Jezus op veel manieren uitleggen. Het voornaamste blijkt steeds te zijn dat Jezus het hart van de mensen raakt. En dat dát in beweging komt, dát blijkt het wonder te zijn! En wonder is het dat zo’n ‘verhaal’ nog harten beweegt jaren en eeuwen later!
Het gebeurde toen ik 12 was en op kamp, en aan míj de vraag bovenaan dit stukje werd gesteld! Ik kan je verzekeren dat een ‘ja’ hierop nogal gevolgen heeft … Durf jij?

Joh. 8,31-42 (29/03/2023)

Toen zei Jezus tegen de Joden die in hem hun vertrouwen gingen stellen: “Als jullie verblijven in mijn woord, zijn jullie waarachtig leerling van mij en zul je waarachtig kennen. En waarachtigheid zal je vrij maken.”
Ze antwoordden hem: “Wij zijn nakomelingen van Abraham en nooit iemands onderhorige geweest. [wbt geloof] Hoe kun je dan zeggen dat we vrij zullen worden?” Jezus antwoordde hun: “Amen, amen, ik zeg jullie: Ieder die zonde doet [zich verwijdert van God en mens], is een slaaf van de zonde. De slaaf blijft niet voor altijd in het huis; de zoon blijft voor altijd. Als dus de zoon jullie heeft vrijgemaakt, dan pas zul je werkelijk vrij zijn. Ik weet dat jullie nakomelingen van Abraham zijn. En toch tracht je mij te doden omdat mijn woord geen ruimte vindt in jullie. Ik spreek uit wat ik heb gezien bij mijn Vader; zo doen ook jullie wat je gezien hebt bij jullie vaders.”
Ze antwoordden hem: “Onze vader is Abraham!” Maar Jezus zei hun: “Als je kinderen van Abraham bent, doe dan de werken die Abraham deed. Maar jullie trachten mij te doden – mij, een mens die tegen jullie waarheid spreekt, die ik van God heb gehoord – zoiets doet Abraham niet. Jullie doen de werken van jullie vaders.”
Nu zeiden ze hem: “Wij zijn geen bastaardkinderen! Wij hebben één Vader: God!” Jezus zei daarop tegen hen: “Als God jullie Vader was, zou je mij daad-werkelijk liefhebben. Ik ben immers van God uitgegaan, toen ik kwam. Ik ben niet uit eigen naam gekomen, maar hij heeft mij gezonden.”

‘Verblijven in mijn woord’. Het is een wat vreemde uitdrukking. Meestal horen we de vertaling ‘blijven’, waardoor het accent wat komt te liggen op onze eigen standvastigheid. Mooier zou zijn te vertalen: ‘wonen in zijn woord’. Dan horen/proeven we dat we te gast mogen zijn in een stevige, standvastige woning – en dat ons dat go(e)d zal doen.
Consequenties heeft dat ‘wonen in zijn woord’ wel. Het is geen knus ‘cocoonen’ elk voor zich. In dit ‘huis’ is waarachtigheid en deze waarachtigheid zal je vrij maken, zegt Jezus. Je ogen zullen er opengaan en zien dat de waarheid is dat je er niet alleen bent en dat allen kinderen van dezelfde vader zijn – dus jouw broers en zussen!
Vrij word je, als je niet wegkijkt van deze waarheid en de ander leert zien als mede-bewoner van hetzelfde huis, hun die plaats gunt en zo ruimte van leven biedt – een ‘wonen in het woord’.

 

Joh.6,1-15 (16/4/2021)

Jezus begaf zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias. Een grote menigte volgde hem omdat zij de tekenen zagen die hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer. Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden.
Toen Jezus opkeek en zag dat er een grote menigte naar hem toekwam, vroeg hij aan Filippus: “Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?” – Dit zei hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist hij wel wat hij zou doen. – Filippus antwoordde hem: “Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig.” Eén van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: “Er is hier wel een jongetje met vijf gerstebroodjes en twee visjes, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?” Jezus zei echter: “Laat de mensen gaan zitten.” Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend. Toen nam Jezus de broodjes en na het dankgebed gesproken te hebben, liet hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, zo ook met de visjes, zoveel ze maar wilden. Toen ze verzadigd waren, zei hij tegen zijn leerlingen: “Haal nu de overgebleven stukken op, om niets verloren te laten gaan.” Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroodjes twaalf manden met stukken, die door de mensen na het eten overgelaten waren.
Toen de mensen het teken zagen dat hij had gedaan, zeiden ze: “Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen!” Maar Jezus begreep dat zij zich van hem meester wilden maken om hem mee te voeren en tot koning uit te roepen. Daarom trok hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.

De ‘broodvermenigvuldiging’ – met 2 accenten van de evangelist Johannes.
1° Hij situeert dit gebeuren bij het Paasfeest, dus bij een rituele maaltijd die spreekt van gegevenheid en bevrijding. Johannes is ons hier dus iets aan het vertellen over Eucharistie, dat ‘voorafspiegelingsfeest’ van overvloed aan Léven en Liefde. Ja, elke keer als mensen maaltijd houden in zijn naam, daar is hij middenin! (En of dat dan gebeurt in een bovenzaal of een grashelling, een kerk of een gewoon huis, doet blijkbaar niet ter zake!)
2° ‘Klein maar fijn’ is het gebeuren met het jongetje: In zijn heer-lijke naïviteit geeft hij zomaar zijn van thuis meegekregen boterhammen weg om aan die 5000 mensen te geven! Vaak heb ik gedacht: Zou juist dát niet het ‘wonder’ van de broodvermenigvuldiging zijn? Als iedereen het weinige dat hij heeft, zou delen met iedereen, zou dan niet iedereen ruimschoots voldoende hebben? Want geef toe: ook de anderen hadden hun picknick bij, maar durfden die niet bovenhalen uit schrik die kwijt te zijn! Maar dat jongetje had Jezus’ boodschap van Léven en Liefde begrepen, niet met zijn verstand, maar met zijn boterhammen!

 

Joh. 6,1-15 (21/04/2023)

1    Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer,
     dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer].
2       Een grote menigte trok met hem mee,
     omdat zij telkens de tekens zagen
     die hij aan de zieken deed.
3      Jezus ging de berg op
     en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte].
4    Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
5     Toen Jezus opkeek,
     zag hij de grote menigte die naar hem toekwam.
     Hij zei tegen Filippus:
     “Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?”
6       Dit vroeg hij om hem te toetsen;
     zelf wist hij wat hij zou doen.
7       Filippus antwoordde:
     “Zelfs voor tweehonderd daglonen brood
     zal niet genoeg zijn
     om elk een klein beetje te geven!”
8       Een andere leerling,
     Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem:
9       “Er is hier wel een jongetje
     die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft.
     Maar wat is dat voor zovelen?”
10     Maar Jezus zei:
     “Laat de mensen zich neervlijen
     – er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras
     [het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten].
     Men vlijde zich dus neer
     – het aantal mannen was ongeveer vijfduizend
     [‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel].
11    Jezus nam nu de broden
     en na gedankt te hebben [eucharistein]
     verdeelde hij ze aan de leerlingen,
     en de leerlingen aan de gezetenen.
     Zo gebeurde ook met de vissen,
     zoveel ze wilden.
12     Toen ze vervuld waren,
     zei hij tegen zijn leerlingen:
     “Verzamel de overvloedige stukken,
     opdat niets verloren gaat!”
13     Zij verzamelden ze dus
     en vulden twaalf korven met stukken
     van de vijf armemensenbroodjes
     die men had gegeten.
14    De mensen die gezien hadden
     welk teken Jezus had gedaan, zeiden:
     “Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!”
15     Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren
     om hem te komen halen om hem tot koning te maken,
     trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.

Het lijkt wel of Jezus even bij zijn leerlingen wil aftoetsen of ze zijn onderricht wel écht begrepen hebben. Zouden ze weten wat hen te doen staat als mensen naar hen toekomen met de vraag naar voedsel?
Filippus denkt financieel. Onmiddellijk maakt hij een rekensommetje en komt tot de vaststelling dat het niet kan. Er is niet voldoende geld voor zo’n grote menigte en daarmee is de zaak voor hem afgehandeld als onmogelijk.
Andreas is eerder sociaal aangelegd. Hij kijkt rond en ziet hier en daar een mogelijkheid oplichten, maar ook hij weet niet hoe hij moet omgaan met dit aanbod zodat het voldoende zou kunnen worden voor zo’n grote menigte.
Zelfs wanneer het onderricht – vertrouw aan G-d toe wat er voorhanden is, dank hem voor wat er in de groep aanwezig is en er zál voldoende zijn voor iedereen om van te leven – concreet handen en voeten krijgt, lijkt het nog verkeerd begrepen te worden, want ze willen hem tot koning uitroepen.
Dan is het enige wat Jezus nog kan doen: zich terugtrekken om te bidden en het aan G-d toevertrouwen.

 

Joh.6, 16-21 (17/4/2021)

Toen het avond werd, daalden de leerlingen van Jezus naar het meer af. Zij gingen scheep en zetten koers naar de overkant van het meer, in de richting van Kafarnaüm. Toen de duisternis reeds was ingevallen, was Jezus nog niet bij hen gekomen. Het meer werd woelig want er stond veel wind. Na ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën geroeid te hebben, zagen zij Jezus te voet over het meer tot vlak bij de boot komen en zij werden erg bang. Maar Jezus zei hen: “Ik ben het, wees niet bang!” Ze wilden hem aan boord nemen, maar vlak daarop bereikte de boot de kust waarheen zij op weg waren.

“Ik ben het, wees niet bang!” Wat een geruststellende woorden! Wat een tegemoetkoming! Ja, dáármee bereik je de overkant!
Maar zie je ook de omstandigheden waarin die woorden klinken? In de donkerte en het stormachtige van het meer – het dagelijks leven van de leerlingen – zien zij eigenlijk niet wie of wat daar op hen af komt (volgens Marcus denken ze dat het een spook is!). Ze zien alleen wind en water – en hun angst. Het is ín de duisternis en ín de woeligheid dat die onzichtbare stem klinkt: “Ik ben het, wees niet bang!”
Zou ik er durven op vertrouwen, op die ‘onzichtbare stem’? Zou ik midden de overspoeling door onweer in mijn leven het Woord aan boord nemen? Zou ik kunnen geloven dat het juist midden in die storm kómt?
Dan zou ik verrassend snel ‘de overkant’ bereiken …