Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt.25,31-46 (22/2/2021)

Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon. Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden, zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten, de bokken aan zijn linker.
Dan zal de koning zeggen tegen wie aan zijn rechterhand zit: “Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk dat voor jullie bereid is vanaf de grondlegging van de wereld.
Want ik had honger en jullie hebben mij te eten gegeven; ik had dorst en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling en jullie hebben mij in je midden opgenomen; ik was naakt en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek en jullie hebben naar mij omgezien; ik was gevangen en jullie zijn naar me toegekomen.”
Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen: “Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven? Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen, of naakt en hebben je gekleed?
En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen en zijn wij naar je toe gekomen?”
Dan zal de koning hen antwoorden: “Zeker, ik zeg jullie: Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen, de allergeringsten, heb je ze voor mij gedaan.”
Dan zal hij ook zeggen tegen wie aan zijn linkerkant zit: “Ga weg van mij, vervloekten,
in het eeuwig vuur dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
Want ik had honger en jullie hebben mij niet te eten gegeven; ik had dorst en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
ik was vreemdeling en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen; ik was naakt en jullie hebben mij niet gekleed;
ik was ziek en gevangen en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
Dan zullen ook zij vragen: “Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt,
of ziek of gevangen, en hebben wij niet voor je gezorgd?”
Dan zal hij hen antwoorden: “Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan voor een van de allergeringsten, heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.

Merkwaardige, ‘buitengewone’ G-d … die zich wil vereenzelvigen met de mens!
Tot het alleruiterste heeft hij dat gedaan door zelf mens te worden in Jezus, maar het gebeurt talloze keren, in alle streken en tijden opnieuw.
Misschien nóg merkwaardiger is dat hij dat blijkbaar nog liefst van al doet in kwetsbare mensen, ‘rafelrandmensen’.
Misschien kijken wij teveel op naar Jezus om nog te herkennen hóe ‘rafelrand’ hij eigenlijk zelf wel was en wie zijn voorkeurscontacten waren.
De parabel die hij hier vertelt was nochtans uit zijn leven gegrepen. Jezus zegt én doet het klaar en duidelijk:
het is met déze mensen dat G-d zich vereenzelvigt.
En nóg merkwaardiger is dat de medemensen, die al of niet omzien naar die rafelranders,
het niet noodzakelijk hoeven te (h)erkennen dat het om G-d gaat! Zó sterk is zijn vereenzelviging,
dat alle goeds die aan rafelranders wordt gegeven ‘ipso facto’ aan hém is gegeven!
Twee vragen komen daaruit voort: 1° Hoe staat het met mijn ‘omzien naar rafelranders’?
en 2° Hoe staat het met mijn besef zélf rafelrander te zijn, zodat G-d zich éindelijk mag vereenzelvigen met míj – wat blijkbaar een diep verlangen van hem is?

Mt.17,1-9 (6/08/2020)

Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee
en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij alleen waren.
Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn gelaat begon te stralen als de zon
en zijn kleed werd glanzend als het licht.
Opeens verschenen hun Mozes en Elia, die zich met Hem onderhielden.
Petrus nam het woord en zei tot Jezus: 'Heer, het is goed dat wij hier zijn.
Als Jij wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.'
Nog had hij niet uitgesproken of een lichtende wolk overschaduwde hen en uit die wolk klonk een stem:
'Dit is mijn Zoon, de Welbemin­de, in wie Ik mijn behagen heb gesteld; luistert naar Hem.'
Op het horen daarvan wierpen de leerlingen zich ter aarde neer, aangegrepen door een hevige vrees.
Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: 'Staat op en weest niet bang.'
Toen zij hun ogen opsloegen zagen zij niemand meer dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg gelastte Jezus hun: 'Spreekt met niemand over wat ge hebt aanschouwd,
voordat de Mensen­zoon uit de doden is opgestaan.' 

Een bijzondere gebeurtenis die – zoals steeds met bijzondere gebeurtenissen – eigenlijk moeilijk
in woorden te vatten is. De leerlingen (en de evangelist) kunnen dan ook alleen maar wat stamelen en ‘bevreesd’ zijn
(dat is niet ‘angstig’, maar wel ‘vol ontzag en huivering’, in een besef van grootsheid die hen te boven gaat).
Het is een soort scharniermoment. Tot hiertoe volgen de leerlingen Jezus. Maar binnenkort zal Jezus
zijn lijden en dood moeten ondergaan en zullen het de leerlingen zijn die in zijn naam gezonden zullen worden.
En hij wil ze hiertoe toerusten, met ‘kracht’ (geestkracht), bemoediging en zending.
Mij valt hier een detail bij op: “Hij raakt hen aan”! Toerusting, bemoediging en zending gebeuren in het ‘simpele’ gebaar
van een handoplegging: ‘God zegene je en beware je!’
Hoe vaak raak ik een ander zó aan? Zou ik het meer doen als ik mij ervan bewust word dat G-d míj ‘van gedaante heeft veranderd’
toen Hij mij doopte – én zond – in zijn Geest?

Mt.16,13-20 (27/08/2023)

13    Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël].
       Hij vroeg aan zijn leerlingen:
       “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
14    Ze antwoordden:
       “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia,
       en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
15    Nu zei hij tegen hen:
       “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
16    Simon Petrus antwoordde:
       “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah],
       de zoon van de levende God!”
17    Jezus zei nu tegen hem:
       “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona],
       want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou,
       maar mijn Vader in de hemelen.
18    En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent,
       en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen
       en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
19    En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen.
       Wat je zult binden op de aarde,
       zal gebonden zijn in de hemelen,
       en wat je zult vrij maken op de aarde,
       zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
20    Daarop verbood hij zijn leerlingen
       aan iemand te zeggen dat hij de Gezalfde was.

Jezus trok weg uit zijn vertrouwde omgeving. Bij het wegtrekken uit je vertrouwde omgeving kan het dat de vraag opkomt: wil ik wel zo doorgaan? Was dat de reden waarom Jezus zijn leerlingen vroeg: “Wie is volgens de mensen de Mensenzoon”? Zocht Jezus naar zijn betekenis voor de mensen, naar de zin van zijn handelen en optreden? Of peilt hij in hoeverre zij hebben begrepen dat hij de stem van zijn innerlijk volgt om de boodschap van liefde en verbondenheid te verspreiden. En Petrus, die zijn nek uitsteekt door te durven antwoorden, wordt beloond. Hij krijgt een duiding over wie híjzelf is en wat híj zal betekenen voor de wereld.
Wie is Jezus voor mij – en wie ben ik voor hem?
Het is een belangrijke vraag, omdat het antwoord de inhoud van mijn leven onthult. Er is geen standaardantwoord op, alleen míjn antwoord. Theoretische discussies over wie Jezus is hebben wel hun belang, maar zijn altijd ondergeschikt aan de daad-werkelijke verbinding die ik in mijn leven met hem aanga.

Mt.19,23-30 (20/08/2024)

23    En tegen zijn leerlingen zei Jezus:
       Amen, ik zeg jullie:
       Voor wie rijk is [aan … kan divers ingevuld worden],
       is het moeilijk het koningschap der hemelen binnen te gaan.
24    En opnieuw zeg ik jullie:
       Makkelijker is het
       voor een kameel door het oog van een naald te gaan,
       dan voor een rijke in het koningschap der hemelen binnen te gaan.
25    Toen ze dit hoorden, stonden zijn leerlingen zeer versteld:
       “Wie kan dan nog bevrijd worden?”
26    Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent (Mc.10,21)] en zei:
       “Bij mensen is dit onmogelijk,
       maar bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]

27    Petrus ging daarop in en zei tegen Jezus:
       “Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten
       en wíj zijn je gevolgd.
       Wat zal er dan voor ons zijn?”
28    Jezus antwoordde aan allen:
       “Amen, ik zeg jullie:
       Jullie die mij gevolgd zijn, bij het opnieuw geboren worden,
       wanneer de mensenzoon zal zitten op zijn troon van heerlijkheid,
       zullen ook zitten op twaalf tronen,
       oordelend over de twaalf stammen van Israël.”
29    En ieder die zijn huis heeft losgelaten,
       of zijn broers of zussen, of zijn vader of moeder,
       of zijn vrouw of kinderen, of zijn akkers,
       omwille van mijn naam,
       zal honderdvoudig ontvangen
       en het volle leven erven.
30    Maar vele eersten zullen laatsten zijn
       en de laatsten eersten!”

(Heel) ruim over onze gebruikelijke 1000 karakters, geven we jullie als ‘commentaar’ bij dit Evangelie 2 boeken te lezen! Uiteraard niet voor 1 dag, maar voor een heel jaar, of zeg maar: een heel leven!
Bruggeling André Louf was monnik en abt in de trappistenabdij van de Catsberg (Noord-Frankrijk) en als geen ander meester in het beleven van de ‘armoede’ die hier beschreven staat, ook al klinkt dat heel tegenstrijdig. Het is een bijzonder moeizame weg, die leidt langs duizelingwekkende diepten. Mijn ikje moet immers helemaal ontdaan worden van zijn pantsers om vrij G-ds liefde en barmhartigheid te laten binnenstromen. Dan pas ontstaat een vrije liefdesstroom ook naar anderen toe, die bijzonder vruchtbaar wordt.
Wie een eminente gids daarvoor zoekt, zal die vinden in dom André. Hij leefde dit Evangelie ten voeten uit!
CHARLES WRIGHT, De weg van het hart. Geestelijk testament van André Louf (1929-2010). Halewijn, 2018.
ANDRÉ LOUF (CHARLES WRIGHT), De innerlijke mens. Christelijke spiritualiteit ervaren. Halewijn, 2023.

Mt. 17,10-13 (12/12/2020)

Zijn leerlingen vroegen aan Jezus: “Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?”
Hij antwoordde hen: “Ja, Elia zal eerst komen en alles herstellen. [Mal.3,24]
Maar ik zeg jullie: Elia ís al gekomen, maar ze hebben hem niet herkend en met hem gedaan wat ze wilden.
Zo zal ook de mensenzoon lijden door hen.”
Toen begrepen de leerlingen dat hij hen over Johannes de doper sprak.

Elia was een van de grootste profeten uit het Oude Verbond, die ook vaak over de komst van de Messias had gesproken.
Toen hij op wat mysterieuze manier stierf, ontstond de overlevering dat hij zou terugkeren om dan heel concreet de komst van de Messias aan te kondigen.
Toen in Jezus’ tijd de messiasverwachting vrij sterk was, kwam natuurlijk ook de vraag wie ‘de Elia’ zou zijn.
Maar met de boodschapper (Johannes) verloopt het zoals met de boodschap (Jezus): ze worden niet herkend en aan de kant geschoven.
De vraag blijft dus aan onszelf: Zal ík zíen, herkennen én erkennen? – of aan de kant schuiven?
Met dat ‘aan de kant schuiven’ is trouwens iets eigenaardigs: Zouden we dat doen als we er echt niets in zien? Dan laat iets ons toch koud?
Schuiven we niet iets aan de kant, omdat we het niet wíllen zien, terwijl iets in ons vermoedt dat het juist wél het ware is?

Mt.26,14-25 (31/3/2021)

Toen [na de zalving van Jezus door Maria in Betanië] ging één van de twaalf, Judas van Keriot, naar de hogepriesters en zei: “Wat zul je mij geven? Ik zal hem aan jullie uitleveren.” Ze zegden hem dertig zilverlingen toe. [Zach.11,12] En van dan af zocht hij een goede gelegenheid om hem uit te leveren.
Op de eerste [dag van het feest] van de ongezuurde [broden] kwamen Jezus’ leerlingen hem vragen: “Waar is het je bedoeling dat wij het Paasmaal voor jou bereiden?” Hij zei: “Ga de stad in, naar je-weet-wel, en zeg hem: ‘De meester laat weten: Mijn tijd is nabij. Bij jou wil ik het Paasfeest vieren met mijn leerlingen.’” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en ze bereidden het Paasmaal. Toen het avond werd ging hij met de twaalf aan tafel.
Terwijl ze aten, zei hij: “Amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.” Heel bedroefd geworden, begonnen zij elk aan hem te vragen: “Ik ben het toch niet, heer?” Hij antwoordde: “Die met mij de hand in de schotel heeft gestoken, hij zal mij uitleveren. [cf. Ps.41,10b] De mensenzoon gaat wel heen zoals over hem geschreven is, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt uitgeleverd. Het was beter voor hem geweest als hij niet geboren was die mens.” Judas, die hem zou uitleveren, zei hem ook: “Ik ben het toch niet, rabbi [meester]?” Jezus antwoordde hem: “Wat je zegt …”

Vandaag krijgen we de Matteüs-versie te horen van hetzelfde gebeuren als gisteren bij Johannes, beide gesitueerd tijdens ‘het laatste avondmaal’. Opvallend zijn de nuances in de ‘rol’ die aan Judas wordt bedeeld.
Bij Johannes is hij eigenlijk helemaal ‘lijdend voorwerp’: Hij zegt niets, doet niets, maar de hete aardappel (in dit geval: het stuk brood) wordt naar hem toegeschoven. En hij ‘doet wat moet’ …
Bij Matteüs is Judas actiever aanwezig. Of preciezer: Hij is vooráf actief geweest en ligt nu waarschijnlijk op vinkenslag … om zijn slag te slaan. De kwestie met ‘de hand in de schotel’ wordt hier wat dubbelzinnig: Strikt genomen staat er bij Matteüs niet dat het over Judas gaat. Daar aan de tafel van toen staken álle tafelgenoten hun hand in dezelfde schotel!

Míjn rol in het hele lijdensgebeuren van Jezus heeft zowel passieve als actieve trekken.
Het overwegen waard, in de komende dagen:
Waar laat ik mij (al of niet geruisloos) meeslepen in een spiraal ten dode?
En waar ‘beraam’ ik het kwade? (Dat laatste kan zwaar klinken, maar eigenlijk ontsnapt geen enkele ‘leerling van Jezus’ aan deze vraag …)