Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt.18,(10-)12-14 (10/12/2024)

10    Let op dat je niet één van deze kleinen minacht.
       Want ik zeg jullie:
       Hun engelen in de hemelen aanschouwen voortdurend
       het Gelaat van mijn Vader in de hemelen.
11      Want de mensenzoon is gekomen
       om het verlorene te bevrijden.
12    Wat dunkt jullie?
       Als iemand honderd schapen heeft
       en één ervan is afgedwaald,
       zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten
       en op zoek gaan naar het afgedwaalde?
13    En als hij het vindt
       amen, ik zeg jullie –
       dan verblijdt hij zich over dan ene meer
       dan over de negenennegentig die niet afdwaalden.
14    Zo is het de bedoeling van jullie Vader in de hemelen,
       dat niet één van deze kleinen verloren gaat.

Wat een bevrijdende god is toch G-d van de Bijbel! Geen god die eigenlijk een afspiegeling is van de menselijke machtsrelaties. Geen god die zijn aandacht voor de mensen afkoopt met offers of gebeden. Geen god die onbewogen ‘ergens’ het lot van de mens beschikt.
Nee, G-d van de Bijbel zíet de ellende van zijn volk; hij (?) zíet wat klein is en dreigt verdrukt te geraken; hij zíet wat verloren is en redding behoeft! En dat zomaar, op eigen initiatief – G-d van de Bijbel is creatief scheppend! – met als enige ‘reden’ zijn innige genegenheid voor de mensen!
Al wie klein is – en laat ons eerlijk zijn: wie is dat níet? – vindt in G-d van de Bijbel een zorgzame behoed(st)er, Iemand die de mens zoekt én vindt, draagt én redt – én zich over die mens verheugt!
Deze G-d van de Bijbel is een prachtige, bevrijdende god. Er is echter één ‘maar’: wie zichzelf groot waant, ziet hem niet …

Mt.18,1-5.10.12-14 (11/08/2020)

In die tijd richtten de leerlingen tot Jezus met de vraag:
'Wie is nu wel de grootste in het Rijk der hemelen?'
Hij riep een klein kind, zette het in hun midden en zei:
'Voorwaar, Ik zeg je: als jij niet opnieuw wordt als de kleine kinderen,
zal jij het Rijk der Hemelen zeker niet binnengaan.
Wie dus zichzelf gering acht zoals dit kind is de grootste in het Rijk der hemelen.
En wie in mijn Naam zulk een kind opneemt, neemt Mij op.
Hoed je er voor een van deze kleinen te minachten, want Ik zeg je:
zij hebben engelen in de hemel en deze aanschouwen voortdurend
het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is.
Wat denk jij? Wanneer een man honderd schapen heeft en een daarvan verdwaalt, zal hij dan niet de negenennegentig in de bergen alleen laten
om op zoek te gaan naar het verdwaalde?
En gelukt het hem dat te vinden, voorwaar Ik zeg je, dan zal hij over dat ene meer verheugd zijn dan over de negenennegentig die niet verdwaald waren.
Zo ook wil jouw hemelse Vader niet dat één van deze kleinen verloren gaat.

Jezus heeft wat met het kleine, onooglijke, onaanzienlijke. Of we zouden het preciezer moeten zeggen: G-d heeft wat met het kleine, …
Dat is in zijn hele schepping en mensengeschiedenis duidelijk, maar gaf hij ook opnieuw flagrant aan door zijn komst onder de mensen te laten geschieden …
in een baby, geboren uit onbenullige ouders, in een stal.
Zou het daarom zijn dat Jezus wel wat heeft met kinderen? Staan ze niet dichter bij ‘het rijk der hemelen’? O, niet omdat ze altijd zo braaf en zoet zouden zijn
en geen kwaad in zich zouden herbergen. Ze zijn tenslotte ménsen. Maar omdat hun vanzelfsprekende kleinheid hen tegelijk ook ontvankelijk maakt voor het grootse.
G-ds grootheid laat zich juist zien in de Lévenskracht van het kleine!
Het vraagt wat moed van volwassenen om opnieuw in die ‘kleinheid’ te leren leven. Makkelijk voelen we ons daardoor bedreigd, gewoon als we zijn om onszelf te verdedigen en te beveiligen.
Maar het is de weg van Jezus. De onze kan het worden als wij niet meer bang zijn van het kleine, van kleine mensen, van onaanzienlijk leven, …
Misschien moeten we juist díe mensen opzoeken – die ‘rafelrandmensen’ – om het van hen te leren wat het is ‘kind van G-d te zijn’?

Mt.1,1-17 (17/12/2024)

     Boek van de geschiedenis van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah],
       zoon van David, zoon van Abraham.
     Abraham verwekte Isaak,
       Isaak Jakob, Jakob Juda en zijn broers.
     Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar.
       Peres verwekte Chesron, Chesron Aram.
     Aram verwekte Aminadab,
       Aminadab Nachson, Nachson Salmon.
     Salmon verwekte Boaz bij Rachab,
       Boaz Obed bij Ruth.
       Obed verwekte Isaï
     en Isaï verwekte David, de koning.
       Koning David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria.
     Salomo verwekte Rechabeam,
       Rechabeam Abia, Abia Asa.
     Asa verwekte Josafat,
       Josafat Joram, Joram Uzzia.
     Uzzia verwekte Jotam,
       Jotam Achaz, Achaz Hizkia.
10    Hizkia verwekte Manasse,
       Manasse Aman, Aman Josia.
11    Josia verwekte Jechonja en zijn broers
       ten tijde van de Babylonische ballingschap.
12    Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël,
       Sealtiël verwekte Zerubbabel.
13    Zerubbabel verwekte Abihud,
       Abihud Eljakim, Eljakim Azor.
14    Azor verwekte Zadok,
       Zadok Achim, Achim Eliud.
15    Eliud verwekte Eleazar,
       Eleazar Mattan, Mattan Jakob.
16    Jakob verwekte Jozef, de man van Maria,
       uit wie Jezus werd geboren,
       genoemd: de gezalfde [Christos-Messiah].
17    Dus, van Abraham tot David:
       veertien generaties;
       van David tot de Babylonische ballingschap:
       veertien generaties;
       van de Babylonische ballingschap tot de gezalfde:
       veertien generaties.

Het evangelie van Mattheüs begint, letterlijk vertaald, met de woorden: “Het boek van de ‘Genesis’ van Jezus …”. Daarna volgt een lange lijst met namen. We hebben vaak de neiging om dit saaie stukje over te slaan, maar zelfs deze stambomen hebben iets te vertellen.
In de tijd dat deze lijsten werden geschreven, dienden ze meestal om te imponeren: kijk hoe groot mijn familie is, of kijk hoeveel goede dingen er in mijn familielijn zijn gebeurd. Maar de stamboom van Jezus is allesbehalve dat.
Regelmatig wordt het gangbare patroon (X verwekt Y, een algemeen aanvaarde waarheid) doorbroken. Steeds weer wordt dit gedaan door onaanzienlijke, eenvoudige vrouwen (weduwe, allochtoon, prostitué). De mannenmaatschappij maakte het leven van deze vrouwen (van de rafelrandmensen) verdomd lastig, zelfs onmenselijk en onleefbaar.
Maar telkens weer breekt G-d in en wordt leven opnieuw mogelijk. Zo ook in Jozef en Maria. In hen mag hij op de wereld komen, eenvoudig, weerloos en kwetsbaar. Zo zal hij blijven inbreken in mensenlevens, nog generaties lang.

Mt.18,15-20 (06/09/2020)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Wanneer jouw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht.
Luistert hij naar je, dan heb jij jouw broeder gewonnen.
Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen.
Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Kerk. Wil hij ook naar de Kerk niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar.
Voorwaar, Ik zeg je: wat jij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat jij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn.
Eveneens zeg ik je: wanneer twee van jullie eensgezind op aarde iets vragen ‑ het moge zijn van het wil ‑ zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is.
Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.'

De traditie is dit gaan noemen: ‘de broederlijke vermaning’ (kan ook zusterlijk natuurlijk).
En eigenlijk is het een heel wijs iets. Zo wijs dat we het niet zo vaak doen!
Laten we het maar grif toegeven: in veel gevallen hebben wij over iemands ‘zonde’ (breed te begrijpen) eerder met ánderen gepraat dan met de persoon in kwestie.
Of – in een slechts iets beter geval – we zeggen gewoon niets; we zwijgen maar ‘om de lieve vrede’. Maar in geen van beide gevallen is de persoon daarmee gebaat!
Échte liefde voor iemand – de liefde die Christenen voor hun medemens proberen op te brengen, in naam van G-d – vraagt soms ook de taaie moed te durven spreken,
ook (of wellicht dus júist) als dat delicaat en moeilijk ligt!
We hebben een grotere verantwoordelijkheid tegenover elkaar dan we graag willen toegeven. Ik kan de weg van een ander niet zelf gaan,
maar het kan wel mijn verantwoordelijkheid zijn de ander daarop te wijzen. Mijn verantwoordelijkheid is het de hemel met de aarde te verbinden;
mijn verantwoordelijkheid is het eensgezindheid te bewerken, alvast onder twee of drie …

Mt.18,15-20 (12/08/2020)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Wanneer jouw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht.
Luistert hij naar je, dan heb jij jouw broeder gewonnen.
Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen.
Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de Kerk. Wil hij ook naar de Kerk niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar.
Voorwaar, Ik zeg je: wat jij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat jij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn.
Eveneens zeg ik je: wanneer twee van jullie eensgezind op aarde iets vragen ‑ het moge zijn van het wil ‑ zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is.
Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.'

De traditie is dit gaan noemen: ‘de broederlijke vermaning’ (kan ook zusterlijk natuurlijk).
En eigenlijk is het een heel wijs iets. Zo wijs dat we het niet zo vaak doen!
Laten we het maar grif toegeven: in veel gevallen hebben wij over iemands ‘zonde’ (breed te begrijpen) eerder met ánderen gepraat dan met de persoon in kwestie.
Of – in een slechts iets beter geval – we zeggen gewoon niets; we zwijgen maar ‘om de lieve vrede’. Maar in geen van beide gevallen is de persoon daarmee gebaat!
Échte liefde voor iemand – de liefde die Christenen voor hun medemens proberen op te brengen, in naam van G-d – vraagt soms ook de taaie moed te durven spreken,
ook (of wellicht dus júist) als dat delicaat en moeilijk ligt!
We hebben een grotere verantwoordelijkheid tegenover elkaar dan we graag willen toegeven. Ik kan de weg van een ander niet zelf gaan,
maar het kan wel mijn verantwoordelijkheid zijn de ander daarop te wijzen. Mijn verantwoordelijkheid is het de hemel met de aarde te verbinden;
mijn verantwoordelijkheid is het eensgezindheid te bewerken, alvast onder twee of drie …

 

Mt.16,13-23 (8/08/2024)

13    Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël].
       Hij vroeg aan zijn leerlingen:
       “Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
14    Ze antwoordden:
       “Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia,
       en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
15    Nu zei hij tegen hen:
       “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
16    Simon Petrus antwoordde:
       “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah],
       de zoon van de levende God!”
17    Jezus zei nu tegen hem:
       “Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona],
       want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou,
       maar mijn Vader in de hemelen.
18    En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent,
       en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen
       en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
19    En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen.
       Wat je zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen,
       en wat je zult vrij maken op de aarde,
       zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”

20    Daarop verbood hij zijn leerlingen
       aan iemand te zeggen dat hij de Gezalfde was.

21    Vanaf toen begon Jezus zijn leerlingen aan te wijzen
       dat het moest
       dat hij naar Jeruzalem trok,
       dat hij veel te lijden zou hebben van de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden,
       dat hij gedood zou worden
       en dat hij op de derde dag zou opstaan.
22    Petrus nam hem terzijde en sprak hem fel toe:
       “Goeiegenade! Nooit mag jou zoiets overkomen, Heer!”
23    Maar Jezus keerde zich om
       en zei tegen Petrus:
       “Ga weg! Achter mij, tegenstrever [satan]!
       Je bent mij een ergernis/struikelblok,
       omdat je niet denkt vanuit God,
       maar vanuit de mens.”

Jezus gaat in gesprek met zijn leerlingen. Een gewoon gesprek tussen vrienden over wat er zoal de ronde doet over hem. Al sprekende neemt hij hen mee naar een diepere laag. Hij is immers niet geïnteresseerd in wat die anderen over hem denken. Hij wil graag weten wat zijn vrienden zelf denken, hoe zij hem zien: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Deze persoonlijke vraag brengt hen op het spoor van wat in hen leeft. Beseffen ze wat in hen leeft en welke stem zullen ze aan het woord laten: die van G-d of die van de tegenstrever (blijkbaar zijn ze beide aanwezig in elke mens)?
Wanneer Petrus antwoordt vanuit G-d, staat hij stevig genoeg om een gemeenschap op te bouwen. Als hij echter de woorden van de tegenstrever kansen geeft om tot uiting te komen, wordt hij een struikelblok en kan hij maar beter naar de achtergrond verdwijnen.
Het zal er dus telkens weer op aankomen te onderscheiden of ik spreek en handel als medestander van Jezus, of eerder halfslachtig op twee gedachten blijf hinken en daardoor zijn tegenstander word?