Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mc.7,14-23 (7/02/2024)
14 Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen
[na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)],
zei hij tegen hen:
“Luister allen naar mij, en kom tot begrip!
15 Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt
kan hem ontwijden,
maar wat van binnenuit de mens buitengaat,
dat kan hem ontwijden.
16 Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
17 Toen hij van de menigte thuis was gekomen,
vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis.
18 Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend?
Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt,
hem niet kan verontreinigen?
19 Want het gaat niet binnen in zijn hart,
maar in zijn buik
en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend.
20 Maar wat van uit de mens naar buiten komt,
dat ontwijdt hem.
21 Want uit het hart van de mensen
komen kwade gedachten naar buiten:
ontucht, diefstal, moord,
22 overspel, hebzucht, boosaardigheid,
bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst],
laster, hoogmoed, verdwaasdheid.
23 Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten
en zíj ontwijden de mens.”
We maken onszelf vaak wijs dat de dingen die fout lopen of de misstappen die we zetten, veroorzaakt worden door iemand anders of toch in ieder geval buiten onze wil om gebeuren. We schuiven de verantwoordelijkheid ervoor liefst zo ver mogelijk van ons af. Maar Jezus brengt de verantwoordelijkheid voor onze daden terug naar daar waar ze vertrekken, nl. bij onszelf. Wat je zegt en doet vertrekt steeds van binnenuit. Het is een kwestie van het hart.
In de Bijbel wordt met het hart de innerlijke mens bedoeld. Het hart is de zetel van de gevoelens, van de verbeelding, van de ideeën, projecten en beslissingen. Met andere woorden, in de Bijbel is het hart de plek van waaruit beslissende levenskeuzes genomen worden. Het is dus belangrijk om deze plek zuiver te houden. Wat we zeggen en doen laat immers zien wat er in ons hart leeft en op wie of wat we gericht zijn.
Als we een stukje van G-d in ons hart toelaten en de moed hebben om ons handelen daarop af te stemmen (of net niet), dan zal dat te zien zijn in hoe we leven, in onze keuzes en onze beslissingen.
Mc.7,31-37 (9/02/2024)
31 Jezus ging weer weg van het gebied van Tyrus en Sidon
en kwam bij het meer van Galilea,
in het gebied van Dekapolis.
[dus aan de oostzijde van het meer, ook Helleens/’heidens’ gebied]
32 Men bracht hem een dove,
die ook moeilijk sprak,
en ze smeekten
hem de handen op te leggen.
33 Jezus nam hem uit de menigte apart,
stak zijn vingers in zijn oren,
spuwde en nam zijn tong vast.
34 Hij keek op naar de hemel,
zuchtte
en zei tegen hem:
“Effata!” – wat betekent: word geopend.
35 Onmiddellijk openden zich zijn oren
en werd de band van zijn tong los
en kon hij gewoon spreken.
36 Jezus gebood hun het aan niemand te zeggen,
maar hoe meer hij het verbood,
hoe meer zij het verkondigden.
37 Ze waren uitermate versteld
en zeiden:
“Alles doet hij goed!
Doven doet hij horen
en sprakelozen spreken.”
Jezus trekt verder en komt aan het gebied van Dékapolis. Net als overal waar hij komt verschijnt er ook daar een menigte. Het zijn zorgzame mensen. Ze zijn betrokken op elkaar. De stemloze, de slechthorende wordt er gezien en gehoord en mensen beseffen dat het niet ok is zoals deze man moet leven. Ze brengen hem bij Jezus. Ze geven hem uit handen en vertrouwen hem toe aan Jezus.
Jezus laat zich raken door het leed van die man. Tot in zijn lichaam voelt en deelt hij zijn lijden en neemt de man apart. Hij wil met hem alleen zijn. Of zit er ook iets in, dat hij deze gekwelde mens wil beschermen tegen de menigte, vrij wil maken van de meningen van anderen, van hun goede bedoelingen? Hij doet wat er moet gedaan worden, maar hij weet dat de uiteindelijke diepe genezing van elders komt. Ook Jezus geeft het uit handen: “Effata! Word geopend!” Hij geeft het in handen van G-d. Telkens weer als we zaken uit handen durven geven en vertrouwen, gebeuren er wonderen. Logisch dat alles wat hij doet Go(e)d is.
Mc.8,34 – 9,1 (21/02/2025)
34 Nu riep hij zijn leerlingen en de grotere kring bij zich en zei hen:
“Wie de bedoeling heeft achter mij aan te komen,
moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen,
en mij volgen.
35 Want wie zijn leven wil redden,
zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest
omwille van mij en de bevrijdende boodschap [euangellion],
die zal het redden.
36 Want wat helpt het een mens de hele wereld te winnen,
als hij zijn leven er mee verspeelt?
37 Of wat kan een mens geven
in ruil voor zijn leven?
38 Wie zich bij deze overspelige en zondige generatie schaamt
over mij en mijn woorden,
over hem zal ook de mensenzoon zich schamen
wanneer hij komt in de grootheid van zijn Vader
met de heilige engelen.”
1 En hij zei tegen hen:
“Amen, ik zeg jullie:
Sommige van de hier aanwezigen zullen de dood niet proeven
voordat zij het koningschap van God
hebben zien komen in kracht.”
Wie Jezus wil volgen, moet zichzelf verloochenen. Dat is een lastige, want zelfverloochening roept in onze tijd vaak argwaan op. Al snel wordt gedacht dat je jezelf moet ondermijnen of vernederen. Maar gaat zichzelf verloochenen niet juist over het durven loslaten van jezelf, over je durven overgeven of verliezen aan de ander? Het gaat inderdaad om de kramp om je eigen zelf te durven loslaten en uit jezelf te treden en je te verbinden met de ander. Dat is ook de beweging die Jezus steeds opnieuw maakt naar mensen. Zo maakt hij G-ds liefde – de kracht van de verbinding – duidelijk en leeft hij die liefde voor, waaraan hij tot op het bittere einde – en daar voorbij – vasthoudt. Is dit niet precies wat G-d zelf in Jezus doet: uit zichzelf treden en zich, in leven en dood, aan mensen verbinden?
Zou ‘zelfverloochening’, vanuit dit perspectief, vandaag de dag niet opnieuw gewaardeerd kunnen worden, juist als het durven verliezen van jezelf aan het Léven en zo het Léven te behouden?
Mc.2,13-17 (16/1/2021)
Daarna ging Jezus opnieuw langs het meer. Een hele menigte kwam bij hem en hij gaf hen onderricht.
Verder gaande, zag hij Levi, [de zoon] van Alfeüs bij het tolhuis zitten.
“Volg mij”, zei hij tegen hem en hij stond op en volgde Jezus.
Jezus ging in op zijn uitnodiging voor een afscheidsmaal. En kijk: Veel tollenaars en zondaars kwamen ook
en lagen mee aan tafel met Jezus en zijn leerlingen. Ze waren met velen en ze volgden hem.
Toen de schriftgeleerden en farizeeën zagen dat hij at met tollenaars en zondaars, zeiden ze tegen zijn leerlingen:
“Waarom eet en drinkt hij met tollenaars en zondaars?”
Jezus hoorde dit en zei tegen hen: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”
In dit verhaal passeren verschillende mensen de revue. (Natuurlijk zijn mensen niet zomaar op te delen in zondaars, farizeeën of leerlingen, de scheidingslijn loopt dwars door elke mens heen.)
- De zondaar: die zich verwijdert van G-d, er niet in slaagt tot z’n bestemming te komen.
- De Farizeeër: die voor zichzelf reeds bepaalde wie rechtvaardig is en wie zondaar.
- De leerling: die steeds opnieuw de zondaar in zichzelf tegenkomt.
En daartussen: Jezus, voor wie het kennelijk niets uitmaakt wat voor strafblad – of andere papieren, of geen papieren – iemand heeft.
Hij eet en drinkt met zondaars, vormt (tafel)gemeenschap met hen.
Dit betekende meer dan beleefdheid. Het gaat over verbondenheid, vertrouwen, vergeving.
“Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”
Met allen wil hij omgaan. Onafhankelijk van wie ze zijn, wat ze gedaan hebben of tot welke groep ze behoren.
Hij accepteert hen, nog voor er sprake is van enige ommekeer. Onvoorwaardelijk biedt hij zijn liefde aan.
In plaats van veroordeling biedt hij hen aanvaarding; in plaats van afwijzing, verrassende liefde. Dat maakt je, gaan-de-weg, tot een ander mens!
Mc.9,14-29 (21/02/2022)
Toen ze bij de [overige] leerlingen kwamen, zagen zij een grote menigte rondom hen en de schriftgeleerden waren met hen in discussie. Onmiddellijk toen de menigte hem zag, waren ze erg ontdaan, renden op hem af en groetten hem. Hij vroeg aan de schriftgeleerden: “Waarover discussieerden jullie met hen?” Het was iemand uit de menigte die hem antwoordde: “Meester, ik bracht mijn zoon naar jou toe. Hij heeft een geest die [maakt dat hij] niet kan praten. En waar hij hem overvalt, verscheurt hij hem: hij schuimt, knarst zijn tanden en verstijft. Ik heb je leerlingen gevraagd hem uit te drijven, maar zij konden het niet.”
Hij zei tegen hen: “O generatie zonder vertrouwen! Hoe lang nog moet ik bij jullie zijn, hoe lang nog moet ik jullie verdragen?! Breng hem bij mij.” En ze brachten de jongen bij hem.
Toen de geest hem zag, liet hij onmiddellijk de jongen stuiptrekken. Hij viel op de grond en kronkelde schuimbekkend. Jezus vroeg aan zijn vader: “Hoe lang gaat dat al zo met hem?” Hij zei: “Van jong af aan. Dikwijls heeft hij hem ook in vuur of water geworpen om hem te doden. Maar als je íets kunt doen, help ons! Laat je innerlijk grijpen door ons [ontferm je over ons]!” Jezus zei hem: “Over dat ‘als je iets kunt’: alles is mogelijk voor wie vertrouwt.”
Onmiddellijk schreeuwde de vader van het kind onder tranen: “Heer, ik vertrouw – kom mijn niet-vertrouwen te hulp!” Jezus zag dat er een menigte samenstroomde. Hij sprak de nog niet gereinigde geest streng toe: “Geest die stom en doof maakt, ik beveel je: ga weg uit hem en kom nooit meer in hem.” Luid roepend en met erge stuiptrekkingen ging hij uit hem weg. De jongen was als een lijk, zodat velen zeiden dat hij gestorven was. Maar Jezus nam zijn hand vast om hem overeind te helpen en hij stond op.
Toen Jezus in (een) huis binnenging, vroegen zijn leerlingen hem apart: “Waarom konden wij hem niet uitdrijven?” Hij zei hen: “Dit soort kan door niets worden uitgedreven dan door gebeds-verbondenheid.”
Dit stukje Evangelie is in-gebed in het dagelijks leven: een ziek kind, een bezorgde ouder, een grote menigte, een klein groepje van trouwe leerlingen en enkele tegenstanders. De vader richt zich met zijn verzoek in de vorm van een gebed tot Jezus. “Als je iets kunt doen, help ons!” “Ik vertrouw – kom mijn niet-vertrouwen te hulp!”
Gebeds-verbonden leven, is leven in-gebed. Gebed niet als een dagelijks af te handelen ritueel maar, als een levenshouding, een manier van in het leven staan. Het is een wijze van bestaan, een onderstroom die in alles doorwerkt. Gebed dus als een altijd onderhouden openheid naar G-d toe.
Misschien zit daar voor de leerlingen (en voor ons?) het zwakke punt. Ze wilden het zo graag. In al hun ijver wilden ze het zelf doen, trots omdat hun iets werd gevraagd, omdat ze aangesproken werden op hun geloof, op hun veronderstelde vermogen. Maar gebed wordt geboren uit het besef van onvermogen. Het is geen redmiddel om te gebruiken in geval van nood, het is een levenshouding die ruimte schept zodat G-d in ons aan het werk kan.
Mc.8,22-26 (15/02/2023)
Ze kwamen in Betsaïda [stad(je) aan de noordkant van het meer]. Men bracht hem een blinde en ze smeekten dat hij hem zou aanraken. Jezus pakte de hand van de blinde en leidde hem buiten het dorp. Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg of hij iets zag.
Hij keek op en zei: “Ik zie de mensen, want ik zie iets als wandelende bomen.”
Toen legde hij opnieuw zijn handen op zijn ogen en deed hem erdoorheen zien. De blinde herstelde zich en zag nu alles duidelijk. Jezus zond hem naar huis en zei: “Ga zelfs het dorp niet in en spreek niemand van het dorp!”
Een fascinerend verhaal over zien en béter zien. Nergens in het Evangelie is het fysieke herstel dat Jezus brengt eerst maar half. Dat is dus hier ook niet zo! Dat ‘de blinde’ eerst ‘wandelende bomen’ ziet, ligt misschien aan die mensen! Misschien zíjn ze wel als wandelende bomen?! Als je naar mensen kijkt, dan kun je wel eens dat idee krijgen: mensen leven wel, maar Léven vaak zo weinig. Ze zien er (afge)mat uit, ongelukkig, stroef.
‘De blinde’ wordt echter door Jezus gevraagd ‘erdoorheen’ te zien. Het is niet duidelijk of dat door de waas van zijn eigen ogen is, door Jezus’ vingers of door het oppervlakkige kijken naar mensen. Het gebeuren hier lijkt ons duidelijk te maken dat die drie net één zijn: door ‘door Jezus’ vingers’ naar mensen te kijken, gaan wij hen heel anders zien! ttz. Dan pas zíen we hoe ze erbij lopen ‘als bomen’; we gaan beseffen dat ze ‘maar half’ leven en dat dit niet G-ds bedoeling is met mensen!
Op het ogenblik dat we dat inzien, zouden we het van de daken willen schreeuwen. Maar Jezus stuurt ons ‘alleen maar’ naar ons eigen huis, onze eigen leefomgeving: kijk dáár de mensen met G-ds liefdesblik tot Léven!