Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.10,22-30 (27/4/2021)
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: 'Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.' Jezus gaf hun ten antwoord: 'Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van mij wegroven. Mijn Vader immers die ze mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. De Vader en Ik zijn één.'
Hier staat Jezus – heel alleen (z’n leerlingen schitteren door afwezigheid) – tegenover z’n tegenstanders, zij die niet geloven (de Joden? Jij? Ik?). Met een zeker verwijtend ongeduld worden er vragen gesteld: ‘Hoe lang duurt het nog voordat we iets zien van G-ds Rijk? Is het allemaal wel waar? Houdt het met de dood niet gewoon op? …’ De tegenstem van aarzeling, twijfel, zoeken en tasten klinkt er doorheen. Tegenover die onzekerheid, tegenover die kille ijzige sfeer plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn belofte, de onvoorwaardelijke goddelijke liefde: “Niets zal verloren gaan!”, “Niets kan je scheiden van G-ds Liefde”. Als je je hieraan toe-vertrouwt dan belooft hij het volle leven. Niet als een belofte voor ooit eens, voor later misschien, maar als een ervaring – hier en nu – de ervaring dat we gekend zijn (ik ken ze) en dat we in die kennis (die relatie, in kennis zijn met) geborgen zijn.
Het wordt ons toegezegd: niemand kan ons uit de hand van de Vader roven. Aan ons om dit te geloven en te leven.
Joh.13,21-33.36-38 (26/03/2024)
21 Toen Jezus dit zei,
raakte zijn innerlijk sterk beroerd
en hij getuigde:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22 De leerlingen keken naar elkaar
in vertwijfeling over wie hij dit zei.
23 Eén van zijn leerlingen
– de leerling die Jezus liefhad –
lag aan zijn borstzijde.
24 Simon Petrus wenkte hem
om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei.
25 Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg:
“Heer, wie is het?”
26 Jezus antwoordde:
“Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven
dat ik zal indopen.”
En hij doopte het stuk brood in
en gaf het aan Judas, [de zoon] van Simon van Keriot.
27 En na dit stuk brood
ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei:
“Wat je te doen hebt, doe dat snel.”
28 Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei.
29 Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg
te kopen wat nodig was voor het feest
of dat hij iets aan de armen moest geven,
omdat Judas de geldbeurs had.
30 Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen,
ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
31 Toen hij was weggegaan, zei Jezus:
“Nu komt de grootsheid van de mensenzoon aan het licht,
en in hem de grootsheid van God.
32 Als Gods grootsheid in hem aan het licht komt,
zal God ook hem in die grootsheid laten delen,
en wel onmiddellijk.
33 Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken,
maar zoals ik al zei tegen de Joden
‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
36 Simon Petrus vroeg hem:
“Heer, waar ga je heen?”
Jezus antwoordde hem:
“Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen.
Later zul je mij volgen.”
37 Petrus zei opnieuw:
“Heer, waarom kan ik je nu niet volgen?
Mijn leven wil ik voor je geven!”
38 Jezus antwoordde:
“Jij wil je leven voor mij geven?
Amen, amen, ik zeg je:
Nog voor een haan kraait,
zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Met deze woorden zijn we al aanwezig op het Laatste Avondmaal. Jezus stelt zichzelf er heel duidelijk mee in de grote traditie van zijn volk, terwijl hij tegelijk weet dat hij door datzelfde volk verworpen zal worden. Hij gebruikt er Psalmwoorden voor (Ps.41,10) omdat ze zijn eigen ervaring met de mensen weerspiegelen. Wie is vriend, wie is vijand? Dat is niet zomaar zo duidelijk. Daar kun je je wel eens aan mispakken.
Toch heeft hij ze allen aan tafel uitgenodigd. Toch heeft hij ze allen het brood aangereikt – zijn eigen leven. Toch heeft hij ze allen de voeten gewassen … én heeft hij ze vrienden genoemd!
‘Vriend’ worden we niet omdat we er zelf toe beslissen de ander tot vriend te ‘nemen’, maar omdat de ander bereid is onze on-vriend-elijkheden te vergeven …
Het klinkt een beetje een simpele boodschap voor dit Laatste Avondmaal. Dat het dat níet is, weet je als je het – zoals Jezus – eens probeert!
Joh. 10,11-18 (04/5/2020)
In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.
Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen,
laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling
en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij,
zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn.
Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder. Hierom heeft de Vader Mij lief,
omdat Ik mijn leven geef om het later weer terug te nemen. Niemand neemt Mij het af maar Ik geef het uit Mijzelf.
Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.”
Een weide vol schapen en Jezus, de goede herder. Ze kenden en herkenden elkaar.
Het beeld van de goede herder met zijn schapen wordt in de Bijbel steeds gelinkt aan de verbondenheid met de Vader.
Maar stilstaand bij dat beeld van de goede herder enerzijds en de kudde schapen anderzijds, voelde ik me in eerste instantie weinig geappelleerd.
Het beeld van de kudde riep voor mij quasi onmiddellijk de associatie op met ‘kuddegeest’ en dus ook volgzaamheid, onvrijheid, gehoorzaamheid enz.
Allemaal houdingen waar ik moeite mee heb. Schaapachtig meedoen met anderen is niet mijn ding. Maar daardoor miste ik bijna de clou van de zaak:
het absolute vertrouwen in en toevertrouwen van de schapen aan de herder, de onvoorwaardelijke zorg en liefde van de herder, de vertrouwdheid tussen beiden,
het mekaar door en door kennen en aanvoelen zonder oordeel of verwachtingen, de onlosmakelijke verbondenheid tussen hen
die leven-gevend is en symbool staat voor de relatie tussen Jezus en zijn volgelingen, toen en nu. Een verbondenheid die inspireert om te doen waarin we geloven.
Joh.1,35-42 (14/01/2024)
35 De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus]
stond Johannes [de doper] daar weer,
met twee van zijn leerlingen.
36 Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij:
“Kijk! Het lam van God!”
37 De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen
en gingen Jezus achterna.
38 Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen.
Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?”
Ze antwoordden:
“Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?”
39 Hij zei: “Kom en zie!”
Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef,
en ze bleven de hele dag bij hem.
Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
40 Andreas, de broer van Simon Petrus,
was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden
en Jezus waren gevolgd.
41 Voor alles vond hij zijn broer Simon
en zei hem:
“We hebben de messias gevonden
– wat vertaald betekent: de gezalfde [christos] –
42 en hij bracht hem bij Jezus.
Toen Jezus hem zag, zei hij:
“Jij bent Simon, de zoon van Johannes?
Je zult genoemd worden: Kefas.”
– wat vertaald betekent: rots [Gr.: petros – Lat.: petrus]
Johannes is daar met twee van zijn leerlingen. Hij wijst ze op Jezus: “Kijk! Het lam van God.” Het gaat in het leven van Johannes louter en alleen om Jezus. Hij doet nu ook afstand van zijn eigen leerlingen en draagt ze over aan Jezus. Hij schuift zichzelf helemaal naar de achtergrond. Zijn leven, zijn roeping, is vervuld.
Alleen al deze beweging is kostbaar! Het is een door-verwijzend leven! Het maakt de weg vrij en geeft ruimte aan wie na mij komt, die dan vervolgens voor mij uitgaat én mij voorgaat! Geen mens heeft toekomst zonder deze beweging.
De leerlingen van Johannes geven gehoor aan die verwijzende stem en ze gaan. Eenmaal gehoor gegeven, komt het initiatief van de andere kant: Jezus draait zich naar hen om en zijn eerste vraag is: “Wat zoeken jullie?” Dat is ook zijn eerste vraag aan ieder van ons.
Ja, wat zoek ik? Wat vraag ik? Wat verlang ik eigenlijk?
Elke keer dat je daar woorden voor zoekt, daal je af naar een steeds diepere laag. Je komt steeds dichter bij jezelf en zo kan de weg die voor jou bestemd is zich meer en meer openen.
Joh. 10,22-30 (05/5/2020)
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd.
Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de zuilengang van Salomo.
De Joden kwamen in een kring om hem heen staan en zeiden tot hem: 'Hoelang houdt gij ons nog in spanning?
Als gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.' Jezus gaf hun ten antwoord:
'Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die ik in naam van mijn Vader doe,
zij leggen getuigenis over mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort.
Mijn schapen luisteren naar mijn stem en ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef hun eeuwig leven;
zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van mij wegroven.
Mijn Vader immers die ze mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven.
De Vader en ik zijn één.'
Het is winter, staat er. Alsof ze dat niet wisten. Het was immers het feest van de tempelwijding (Chanoeka). Is het dan meer dan een tijdsbepaling?
Zegt het ook iets over de ijzige sfeer die er hangt, over de gevoelstemperatuur – onder nul – tussen Jezus en die Joden die bij hem waren?
Zij komen om hem heen staan – je voelt de dreiging. Ze sluiten hem in, omsingelen hem.
De tegenstanders stellen de vragen: Hoe lang nog hou je ons in het onzekere? Wie ben je nu eigenlijk?
Maar als we eerlijk zijn weten we dat die tegenstem ook in ieder van ons aanwezig is en zijn ook wij het die aarzelen, twijfelen, zoeken en tasten.
Zullen we die tegenstem dan maar gemakkelijkheidshalve ontkennen of wegduwen? Neen! Ze is immers een deel van ons leven en ja ook van ons geloof.
Dus niet ontkennen, maar er intens naar luisteren en laten omarmen door de stem van de Herder, hij die ons ‘kent’. Hij die ons belooft,
dat niets in de hele wereld ons kan scheiden van de liefde van God. Het wordt ons toegezegd, niemand kan ons uit de hand van de Vader roven.
Aan ons om dit te geloven en te leven.
Joh.1,29-34 (3/01/2024)
29 De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen.
Hij zei: “Kijk! Het lam van God,
dat wegdraagt de zonden van de wereld!
30 Hij is het van wie ik gezegd heb:
‘Na mij komt iemand
die vóór mij is geworden,
want hij is voorafgaand aan mij.’
31 Ook ik wist niet dat hij het was,
maar ik ben met water komen dopen
opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
32 En Johannes getuigde:
“Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel,
en hij bleef op hem rusten.
33 Ik wist niet dat hij het was,
maar wie mij gezonden heeft,
heeft mij gezegd:
‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen
en op hem rusten,
die is het die zal dopen in heilige Geest.’
34 En ik heb het gezien.
En ik heb getuigd:
Déze is de zoon van God!”
Over Johannes de doper zou veel kunnen gezegd worden, maar we moeten ons hier beperken tot één opvallend feit: Tot twee maal toe zegt hij uitdrukkelijk dat hij zelf ook niet weet wie de Messias – het ‘lam van G-d’ – is. Je zou je kunnen afvragen hoe hij dan de wegbereider en aanwijzer moet zijn voor die Messias. Hoe kon hij dan tussen al dat volk die naar hem toekomt om zich te laten dopen die ene herkennen?
Profeten zijn – anders dan vaak gedacht – géén ‘magische figuren’ of hebben geen ‘glazen bol’. Profeten zijn mensen die hun innerlijk oog (je zou ook kunnen zeggen: oor, of een ander zin-tuig) geopend houden op G-d en mét dat geopend oog kijken naar (het innerlijk van) de mensen. Zo onderscheiden ze met dieptezicht G-ds Geest in iemand.
De mensen moesten het op het woord van zo’n profeet maar vertrouwen. Zou ík dat? Het vraagt op onze beurt enig onderscheidingsvermogen die profeten te herkennen. Maar zou ik ze dan ook durven érkennen?