Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Vele Joden die in die dagen naar Maria waren gekomen en zagen wat Jezus gedaan had, geloofden in hem. Enigen van hen gingen echter naar de Farizeeën om hun te vertellen
wat Jezus gedaan had. De hogepriesters en de Farizeeën belegden daarop een zitting van het Sanhedrin en zeiden: 'Wat doen we? Want die man verricht veel wonderen.
Als we hem zijn gang laten gaan zullen ze allemaal in hem geloven. Dan zullen de Romeinen komen en met de heilige plaats ook ons volk wegvagen.'
Maar een van hen, Kajafas, die dat jaar hogepriester was zei hun: 'Gij begrijpt er niets van; ge denkt er niet aan, dat het beter voor u is dat er één mens voor het volk sterft
dan dat het hele volk ten onder gaat.' Dat zei hij niet uit zichzelf, maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor het volk, en niet voor het volk alleen,
maar ook om de verstrooide kinderen van God samen te brengen. Van die dag af waren ze besloten hem te doden.
Jezus bewoog zich daarom niet meer openlijk onder de Joden, maar vertrok vandaar naar de streek bij de woestijn, en wel naar de stad Efraïm waar hij met zijn leerlingen verbleef.
Toen echter het paasfeest van de Joden op handen was, gingen velen uit de streek vóór Pasen naar Jeruzalem om zich te reinigen. Ze zochten naar Jezus en zeiden tot elkaar,
terwijl ze in de tempel stonden:'Wat dunkt u? Zou hij niet naar het feest komen?'
Vele geloofden in Hem en enkele gaan naar de Farizeeën. Bij welke groep zou ik mij geschaard hebben?
En de volgende vraag is ‘wat doen we nu’? Wie of wat gaat onze volgende stap bepalen?
De Farizeeën kiezen voor wat beter is voor mij en zullen dus vanaf nu alles op alles zetten om die mens te doden. Zij proberen alvast het volk en zichzelf te redden.
Jezus kiest voor de liefde voor de mens, het volk en het verlangen al de mensen samen te brengen. Hij kiest ervoor om te sterven voor het volk, voor mij.
Jezus zal sterven voor mij … omdat ik zou leven.
Als ik die gedachte echt in mij laat door dringen.
Dan voel ik me heel klein worden.
Jij die sterft voor mij. Jij die jouw leven geeft!
En ik?
Joh.13,21-33.36-38 (12/04/2022)
Toen Jezus dit zei, raakte zijn innerlijk sterk beroerd en hij getuigde: “Amen, amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.”
De leerlingen keken naar elkaar in vertwijfeling over wie hij dit zei. Eén van zijn leerlingen – de leerling die Jezus liefhad – lag aan zijn borstzijde. Simon Petrus wenkte hem om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei. Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg: “Heer, wie is het?”
Jezus antwoordde: “Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik zal indopen.” En hij doopte het stuk brood in en gaf het aan Simon van Keriot. En na dit stuk brood ging de tegenstander [satan] in hem. Jezus zei: “Wat je te doen hebt, doe dat snel.” Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei. Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg te kopen wat nodig was voor het feest of dat hij iets aan de armen moest geven, omdat Judas de geldbeurs had.
Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen, ging hij onmiddellijk weg. Het was nacht.
Toen hij was weggegaan, zei Jezus: “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht, en in hem de grootheid van God. Als Gods grootheid in hem aan het licht komt, zal God ook hem in die grootheid laten delen, en wel onmiddellijk.
Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie. Je zult mij zoeken, maar zoals ik al zei tegen de Joden ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’, zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
Simon Petrus vroeg hem: “Heer, waar ga je heen?” Jezus antwoordde hem: “Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen. Later zul je mij volgen.” Petrus zei opnieuw: “Heer, waarom kan ik je nu niet volgen? Mijn leven wil ik voor je geven!” Jezus antwoordde: “Jij wil je leven voor mij geven? Amen, amen, ik zeg je: Nog voor een haan kraait, zul je mij driemaal verloochend hebben.”
“Jezus’ innerlijk raakte sterk beroerd.” Reden te over, zou ik zo denken.
Hij zit daar met zijn vrienden het Paasfeest te vieren, maar het zal voor hem de laatste keer zijn. Het onbegrip en de tegenstand tegen zijn boodschap is zo groot geworden dat zijn dood onvermijdelijk lijkt. En uit liefde voor de mensen voor wie hij die boodschap bracht, is hij ook bereid die dood te aanvaarden – maar dat neemt uiteraard niet de last ervan weg.
Oók ‘beroerend’ – om het waarschijnlijk nog zacht uit te drukken – is de wijze waarop hij zal sterven. Dat kruis, ja dat ook, die gruwelijke slavendood, maar hoe hij daar geraakt is:
Want was het een vijand die mij smaadt,
ik zou het wel verdragen;
was het mijn hater die groot doet tegen mij,
ik zou hem wel ontlopen;
maar jij, een mens mij zo na,
mijn vriend en vertrouweling,
met wie ik zelfs mijn innigste gebed deelde
toen we opgingen naar Gods huis. (Psalm 55,13-15)
De ‘beroering’ in Jezus beweegt hem ertoe … verder te gaan: toch maar Paasfeest te vieren – Pasen te zíjn; toch maar díe vrienden aan tafel te nodigen – én hen de voeten te wassen; toch maar de dood tegemoet te gaan – vol twijfel en pijn, maar in liefde en vertrouwen …
Joh.11,45-56 (27/3/2021)
Veel Joden die naar Maria waren gekomen [de zus van Lazarus (El-azar / God helpt)], die Jezus uit de dood had opgewekt], en zagen wat Jezus had gedaan, gingen hun vertrouwen stellen in hem. Maar sommigen gingen naar de farizeeën en vertelden wat Jezus had gedaan.
De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen: “Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen. Als wij hem zo laten begaan, zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen, en dan komen de Romeinen en vegen onze tempel en ons volk weg.”
Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was, zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van! Je bedenkt niet dat het in ons belang is dat er één mens sterft voor de gemeenschap en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
Maar hij zei dit niet uit zichzelf. Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit dat Jezus zou sterven voor het volk. En niet voor het [Joodse] volk alleen, maar ook om de verstrooide kinderen van God bij één te verzamelen.
Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen om hem te doden.
Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden, maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn, naar een stad die Efraïm genoemd wordt, en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
Het Paasfeest van de Joden was dichtbij en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem om zich te reinigen. Ze zochten Jezus en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar: “Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?” De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven dat als iemand wist waar hij was, men het moest melden opdat ze hem konden grijpen.
Velen gaan hun vertrouwen stellen in Jezus, sommigen trekken naar de farizeeën.
Welke weg kiezen wij?
Zullen we vertrouwen stellen in Jezus, in het Léven? Durven we ons leven toe te vertrouwen aan G-d? Of gaan we in overleg met de ‘wet’-geleerden, politiekers, boek-geleerden? Gaan we aan tafel zitten (ons voeden) met woorden, boekenwijsheid om te weten ‘wat ons te doen staat’?
Zij die de ommekeer waagden hadden gezien hoe vervullend en vruchtbaar het is je leven te richten op hem. Zij kozen ervoor G-dgericht te gaan leven, zich niet langer te laten leven door hun ego en de macht te laten voor wat het is. En eens die keuze gemaakt is, is het niet moeilijk meer om een antwoord te bieden op de steeds weerkerende vraag ‘wat moet ik nu doen’. Dan is het antwoord vrij duidelijk. Ik hoef alleen maar te vertrouwen op die goddelijke, onvoorwaardelijke Liefde.
Dan kan ik zonder angst uitkijken naar Jezus’ aanwezigheid, niet om hem te grijpen of het zwijgen op te leggen, maar om hem nabij te weten en zijn Stem te horen!
Joh.1,43-51 (5/01/2024)
43 De volgende morgen besloot Jezus naar Galilea te gaan.
Hij ging er Filippus zoeken [heuriskei = vinden door actief te zoeken]
en zei hem: “Volg mij.”
44 Filippus was van Betsaïda,
uit de stad [vissersdorp aan de noordkant van het meer van Galilea]
van Andreas en Petrus.
45 Filippus ging Natanaël [de traditie vereenzelvigt hem met de apostel Bartolomeus] zoeken
en zei hem:
“Wij hebben degene gevonden
over wie Mozes geschreven heeft in de Wijzing, en ook de profeten:
Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!”
46 Natanaël repliceerde:
“Uit Nazaret? Kan daar iets goeds van komen?”
Maar Filippus zei hem: “Kom en zie!”
47 Jezus zag Natanaël naar zich toekomen
en zei over hem:
“Kijk! Een waarachtige Israëliet,
iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2]
48 Natanaël vroeg hem:
“Vanwaar ken jij mij?”
Jezus antwoordde:
“Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat,
zag ik jou!”
49 Nu zei Natanaël:
“Rabbi, jij bent de zoon van God,
jij bent de koning van Israël!”
50 Jezus antwoordde hem:
“Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je?
Je zult grotere dingen dan deze zien!”
51 En hij zei:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Je zult de hemel geopend zien
en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”
‘Wie zoekt, die vindt’, zegt het spreekwoord. Je moet dus zoeken om te vinden! Wie niet zoekt, vindt niets. Dat klinkt logisch – ís logisch – maar wordt in de praktijk vaak vergeten. Liever hebben we dat alles maar vanzelf naar ons toekomt.
Opdat er iets gevonden zou worden, moet er ook iets te vinden zíjn. Natanaël is blijkbaar ‘te vinden’. Zou het dát zijn wat Jezus bedoelt met ‘een waarachtige Israëliet’, dat hij ‘vindbaar is’?
Om ‘vindbaar te zijn’ moet je je op plekken begeven of in een gesteltenis zijn waarin je ontvankelijk bent voor wie of wat naar je toekomt. Wie zichzelf inbunkert, zal nooit vindbaar zijn. Om voor Jezus vindbaar te zijn moet ik mijn hart instellen op G-ds geboden/wegwijzers, en die gaan allemaal over waarachtige Liefde voor mensen. Het is de op de ‘plek’ van de diep-verbonden G-d&mensen-Liefde dat Jezus zichzelf bevindt en waar hij ook zijn leerlingen toe uitnodigt te volgen.
Zal ik mij laten vinden door díe Liefde? Zal ik er alvast naar zoeken?
Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanië, waar Lazarus woonde die hij uit de doden had opgewekt. Men gaf daar een maaltijd te zijner ere.
Marta bediende en Lazarus was een van degenen die met hem aanlagen. Maria nu nam een pond nardusbalsem, echte en heel kostbare, zalfde daarmee Jezus' voeten
en droogde ze met haar haren af. Het huis hing vol balsemgeur. Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, dezelfde die hem zou overleveren:
'Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht en het geld aan de armen gegeven?' Hij zei dat niet omdat hij bezorgd was voor de armen,
maar omdat hij een dief was en uit de beurs die hij bewaarde, wegnam wat erin kwam. Jezus echter zei: 'Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden,
vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis. Want de armen houdt gij altijd bij u, mij echter niet altijd.'
Intussen waren heel veel Joden te weten gekomen dat Jezus daar was en kwamen erheen, niet alleen omwille van Jezus maar ook om Lazarus te zien die hij uit de doden had opgewekt.
De hogepriesters besloten toen ook Lazarus uit de weg te ruimen, omdat om hem veel Joden wegliepen en in Jezus geloofden.
Een mooi tafereel wordt hier geschetst. Er wordt maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar, ieder met z’n eigenheid. En te midden van die gasten staat Maria op,
ze neemt nardusbalsem en zalft Jezus’ voeten. Nadien droogt ze de voeten af met haar haren. Een liefdevol gebaar want ooit heeft zij zittend aan zijn voeten
iets beseft van het lijden dat over Hem zou komen. Zij kwam tot het inzicht waarom Hij moet sterven. Zij weet dat hij voor haar moet sterven … omdat zij zou leven.
Dit besef heeft haar heel nederig gemaakt en daardoor veel dichter bij Jezus dan vele van zijn leerlingen. Zij, met Judas op kop, begrijpen er niets van.
Zij beseffen nog niet ten volle wie Jezus ten diepste is. Natuurlijk komt dan Maria’s gedrag over als al te gek, pure verspilling. Zo je liefde tonen aan Jezus dat is er echt over!
Geef liever wat aan de armen. Alsof Maria dat niet zou doen! En Jezus verdedigt haar ten overstaan van de ganse groep, Zij heeft begrepen waar het om gaat zegt hij.
Zij heeft hem lief boven alles en is bereid hem alles, maar dan ook alles te geven.
Hoever ga ik in mijn verbondenheid met God, in mijn liefde voor hem? Wat ben ik bereid te geven? Een stukje van mijn tijd, mijn leven of mag hij alles, heel mijn leven?
Joh.1,6-8.19-28 (17/12/2023)
6 Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
7 Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
8 Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.
19 En dit is het getuigenis van Johannes,
toen de Joden uit Jeruzalem
enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
om hem te vragen: Wie ben jij?
20 Hij verklaarde met klem:
“Ik ben de gezalfde niet!”
21 Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
“Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22 “Maar wie ben je dan?
dat wij een antwoord kunnen geven
aan wie ons gezonden hebben.
Wat zeg je over jezelf?”
23 “Ik, ik ben de stem
van iemand die roept in de woestijn:
Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24 Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25 Zij vroegen hem:
“Waarom doop je dan,
als je niet de gezalfde bent,
noch Elia, noch de profeet?”
26 Johannes antwoordde:
“Ik doop in water.
Midden onder jullie staat hij
van wie jullie geen weet hebben,
27 de na mij komende
die vóór mij is geworden,
van wie ik niet waard ben
zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28 Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
waar Johannes doopte.
“Wie ben jij?” Als wij deze vraag voorgeschoteld krijgen, typeren we onszelf vaak met kenmerken als ons beroep, onze afkomst en wat we zoal doen. Niets van dit alles horen we bij Johannes! Wie hij is, illustreert hij net niét via zijn daden of zijn woorden. Eerst zegt hij wie hij niét is. Maar zijn belagers dringen aan op een concreter antwoord: “Wat zeg je over jezelf?” “Als je écht wilt weten wie ik ben, moet je niet naar mij en mijn daden kijken. Mijn ware identiteit, de voedingsbodem van wat ik doe, ligt in die ander naar wie ik verwijs, in Jezus van Nazareth”, is zijn antwoord.
Johannes’ identiteit ligt dus buiten zichzelf, nl. ín de relatie met Jezus. In Jezus maakt G-d zichtbaar wie hij is en wie hij voor mensen wil zijn. Johannes maakt ruimte voor díe Jezus. Voor hem opent hij zich, in de hoop en het vertrouwen dat Jezus hem vrijmaakt en hij op hem kan gaan gelijken in woord en daad.
Advent kan een tijd zijn om ons eigen doen en laten in de schaduw te plaatsen en zo G-d ruimte te geven om in ons geboren te worden.