Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.1,19-28 (2/01/2024)
19 En dit is het getuigenis van Johannes,
toen de Joden uit Jeruzalem
enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
om hem te vragen: Wie ben jij?
20 Hij verklaarde met klem:
“Ik ben de gezalfde niet!”
21 Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
“Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22 “Maar wie ben je dan?
dat wij een antwoord kunnen geven
aan wie ons gezonden hebben.
Wat zeg je over jezelf?”
23 “Ik, ik ben de stem
van iemand die roept in de woestijn:
Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24 Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25 Zij vroegen hem:
“Waarom doop je dan,
als je niet de gezalfde bent,
noch Elia, noch de profeet?”
26 Johannes antwoordde:
“Ik doop in water.
Midden onder jullie staat hij
van wie jullie geen weet hebben,
27 de na mij komende
die vóór mij is geworden,
van wie ik niet waard ben
zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28 Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
waar Johannes doopte.
Tot driemaal toe vragen enkele Levieten (de clerus) aan Johannes: “Wie ben jij?”. Zijn ze eigenlijk wel geïnteresseerd in zijn antwoord? Hun idee over hem is immers al gevormd, en dan breek je daar niet zomaar doorheen. Tot driemaal toe probeert Johannes hun beeld bij te stellen. Telkens wordt zijn antwoord korter en korter. De anderen lijken niet te luisteren. Ze staan niet open voor wat hij hen te zeggen heeft.
We weten het allemaal: open en onbevangen naar mensen toestappen en hen écht beluisteren, is niet van-zelf-sprekend, integendeel!
Johannes is nochtans duidelijk: Het gaat niet over hem. Hij richt de aandacht op degene om wie het wel moet gaan. Dat is wat hij te doen heeft: Stem zijn in de stilte van de woestijn, de weg van de Heer aanwijzen, om dan een stap opzij te zetten.
Hoe mooi zou het zijn als er in 2024 ruimte en openheid zou groeien zodat mensen zich gehoord zouden weten in datgene waar het in het leven écht over gaat!
Toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag, werd hij diep bedroefd en verklaarde: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: een van u zal mij overleveren.'
De leerlingen keken elkaar aan, in het onzekere wie hij bedoelde. Een van de leerlingen, degene die door Jezus bemind werd, lag dicht tegen Jezus aan.
Simon Petrus gaf hem een teken en vroeg hem: 'Wie bedoelt hij?' Toen leunde deze tegen Jezus’ borst en zei: 'Heer, wie is het?' Jezus antwoordde:
'Hij is het aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik ga indopen.' Na het stuk brood te hebben ingedoopt, reikte hij het toe aan Judas Iskariot.
En toen Judas dit had aangenomen voer de satan in hem. Jezus zei hem: 'Wat gij te doen hebt doe dat spoedig.' Maar niemand van de aanliggenden begreep waarom hij dit tot hem zei.
Omdat Judas de beurs hield, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: Koop wat wij voor het feest nodig hebben, of dat hij iets aan de armen moest geven.
Toen hij het stuk brood had aangenomen, ging hij terstond weg. Het was nacht.
Na zijn vertrek zei Jezus: 'Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in hem. Als God in hem verheerlijkt is zal God ook hem in zichzelf verheerlijken, ja,
hij zal hem spoedig verheerlijken. Kinderen, nog maar kort zal ik bij u zijn. Gij zult mij zoeken, en zoals ik tot de Joden gezegd heb: Waar ik heen ga kunt gij niet komen,
zo zeg ik het thans tot u.' Simon Petrus zei tot hem: 'Heer, waar gaat gij naar toe?' Jezus gaf hem ten antwoord: 'Waar ik heenga kunt gij mij nu niet volgen, later wel.'
Petrus vroeg hem: 'Heer, waarom kan ik u niet terstond volgen? Mijn leven zal ik voor u geven.' Jezus antwoordde: 'Uw leven zult gij voor mij geven?
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: nog eer de haan kraait zult gij mij driemaal verloochend hebben.'
Opnieuw wordt er maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij spoort hen aan te doen wat moet gedaan.
Drie onder hen trekken mijn aandacht.
Johannes die duidelijk geniet van de liefde van zijn vriend. Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem houdt (niet omgekeerd).
Een oproep om te Leven-IN-vertrouwen, weet hebbende van zijn Liefde voor mij!
Judas die in bezit genomen wordt van het kwaad. Wanhopig worstelt hij met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen.
Durf ik in de spiegel te kijken die Judas mij voorhoudt?
En tenslotte Petrus die vastberaden aankondigt dat hij zijn leven wil geven voor Jezus en hem reeds bij het opgaan van de zon verloochent. Jezus is hem ontzettend dierbaar.
Wil hij diegene die hem het meest dierbaar is beschermen? Is het dat wat hem leidt? Zijn vriendschap niet te grabbel gooien voor spot en leedvermaak?
Moet die Liefde nog meer verankerd worden om het ten volle te durven Léven, het uit te schreeuwen? En ik?
Joh.3,22-30 (13/01/2024)
22 Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem]
ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea.
Hij verbleef daar enige tijd met hen
en doopte er.
23 Maar ook Johannes doopte er,
in Enan, dicht bij Salem,
omdat daar veel water was.
Men kwam en werd gedoopt,
24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25 Er ontstond een discussie
vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood
over reiniging.
26 Ze kwamen naar Johannes:
“Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan,
over wie je toen getuigde,
kijk, nu doopt hij
en allen gaan naar hem!”
27 Johannes antwoordde:
“Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen
als het hem niet gegeven wordt uit de hemel.
28 Jullie zijn zelf mijn getuigen
dat ik heb gezegd:
Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah],
maar ik ben gezonden voor hem uit.
29 Wie de bruid heeft,
is de bruidegom.
Maar de vriend van de bruidegom,
die naast hem staat
en zijn stem hoort,
is vol vreugde om de bruidegom.
Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld.
30 Hij moet groter worden, ik kleiner.”
Onder Johannes’ leerlingen ontstaat er on-vrede: ze zien dat ook Jezus bezig is met dopen en dit roept spanning op en onenigheid. Johannes blijft buiten die vermeende concurrentiepositie: ‘Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen als het hem niet gegeven wordt uit de hemel’. Wat er in de doop gebeurt, is niet maakbaar door welke mens ook, het is iets tussen hemel en aarde, het heeft met G-d van doen. De jaloezie die de leerlingen in zich dragen en hen bezet houdt, maakt het onmogelijk om iets nieuws toe te laten. Johannes daarentegen is vrij van die jaloezie. Hij wijst opnieuw van zich weg, naar Jezus.
Het is groots, als je op deze wijze klein kunt zijn, of: kleiner durft te worden om ruimte te maken voor een ander. Het is tegendraads – tegen alles wat onze tijdsgeest ons leert – om jezelf uit het centrum te plaatsen en een ander alle krediet te geven. Het is vol geestkracht om in die ander G-d aan het werk te zien en te herkennen dat G-ds Geest door die ander mensen heel maakt. Daarin proef ik een belangeloze liefde waar ik jaloers op ben.
Joh.13,21-33.36-38 (30/3/2021)
Toen Jezus dit zei, raakte zijn innerlijk sterk beroerd en hij getuigde: “Amen, amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.”
De leerlingen keken naar elkaar in vertwijfeling over wie hij dit zei. Eén van zijn leerlingen – de leerling die Jezus liefhad – lag aan zijn borstzijde. Simon Petrus wenkte hem om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei. Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg: “Heer, wie is het?” Jezus antwoordde: “Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik zal indopen.” En hij doopte het stuk brood in en gaf het aan Simon van Keriot. En na dit stuk brood ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei: “Wat je te doen hebt, doe dat snel.” Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei. Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg te kopen wat nodig was voor het feest of dat hij iets aan de armen moest geven, omdat Judas de geldbeurs had.
Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen, ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
Toen hij was weggegaan, zei Jezus: “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht, en in hem de grootheid van God. Als Gods grootheid in hem aan het licht komt, zal God ook hem in die grootheid laten delen, en wel onmiddellijk. Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie. Je zult mij zoeken, maar zoals ik al zei tegen de Joden ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’, zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
Ik geef jullie een nieuw gebod: Heb elkaar daad-werkelijk lief. Als [= zoals + omdat] ik jullie heb liefgehad, heb ook elkaar lief. Hieraan zullen allen herkennen dat je mijn leerling bent: als je elkaar daad-werkelijk liefhebt.”
Simon Petrus vroeg hem: “Heer, waar ga je heen?” Jezus antwoordde hem: “Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen. Later zul je mij volgen.” Petrus zei opnieuw: “Heer, waarom kan ik je nu niet volgen? Mijn leven wil ik voor je geven!” Jezus antwoordde: “Jij wil je leven voor mij geven? Amen, amen, ik zeg je: Nog voor een haan kraait, zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Opnieuw zitten ze samen aan tafel, vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij kent immers zijn pappenheimers door en door. Hij kent hun kracht en hun zwakte, hun begeestering en hun aarzeling.
Johannes die geniet van zijn liefde (Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem houdt en niet omgekeerd).
Judas die in bezit genomen wordt door de tegenstander en ondertussen wanhopig worstelt met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen.
Petrus die vastberaden aankondigt dat hij zijn leven wil geven voor Jezus en hem reeds bij het opgaan van de zon verloochent.
Jij en ik …
Voor dat allegaartje (ja ook voor ons) staat hij op het punt zijn leven te geven … uit Liefde. Zijn liefde houdt niet op als het lastig wordt, ze stelt geen voorwaarden. Het is een liefde die het kwaad omarmt, insluit. Een liefde waar wij mensen alleen maar van kunnen dromen omdat ze zoveel verder en dieper reikt dan wat wij voor mogelijk houden.
Die Liefde biedt hij ons aan, in het vertrouwen dat wij ze, stap voor stap, laten verankeren. En misschien durven we ze ooit daadwerkelijk ten volle te Léven.
Joh.1,1-18 (25/12/2023)
1 Als beginsel was het Woord [logos – dabar]
en het Woord was van God uit,
ja, God was het Woord,
2 het was het beginsel van God uit.
3 Alles is erdoor ontstaan
en erzonder is er niets ontstaan.
4 Daar was leven in
en het leven was het licht van de mensen.
5 Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis kon het niet omvatten.
6 Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
7 Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
8 Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.
9 Het [Woord] was het waarachtige licht
dat iedere mens verlicht
komende in de wereld.
10 Het was in de wereld
– de wereld is door hem ontstaan –
en toch heeft de wereld hem niet bekend.
11 Hij kwam in het zijne,
en toch hebben de zijnen hem niet aangenomen.
12 Maar al wie hem wel hebben aangenomen,
aan wie vertrouwt op zijn naam,
heeft hij volmacht gegeven
kinderen van God te worden.
13 Zij zijn niet uit bloed,
noch uit vlees, noch uit de wil [van een mens],
maar uit God geboren.
14 Het Woord is vlees geworden
en heeft in ons zijn tent opgeslagen.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
een heerlijkheid als van de eniggeborene van een vader,
vol genade en waarheid.
15 Johannes getuigt over hem. Hij riep:
“Deze was het van wie ik zei:
Die na mij komt,
is vóór mij geworden,
want hij was eerder dan ik.”
16 Uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen,
onuitputtelijke genade.
17 Ja, de wet is door Mozes gegeven,
maar genade en waarheid
zijn door Jezus de gezalfde [Christos – Messiah] geworden.
18 Niemand heeft ooit God gezien,
maar de eniggeboren zoon,
die is in de schoot van de vader,
die heeft hem doen kennen.
Het Evangelie van Johannes opent niet met een geboorte-verhaal, zoals bij Lucas en Matteüs (Marcus zegt daar niets over), maar met een plechtige hymne, vol verwijzingen naar het scheppingsgebeuren in het boek Genesis en ‘vrouwe Wijsheid’ in de boeken Spreuken en Wijsheid. Zoals wel vaker peilt Johannes in zijn Evangelie naar de diepere – goddelijke – betekenis.
Dat is merkwaardig en een beetje ‘on-denkbaar’ als wij dat baby’tje in z’n kribbe zien liggen. En toch … Hoe groots is het wonder van dit nieuwe Kind niet?! Hoe groots is het wonder van élk nieuw mensenkind! Begint met elke nieuwgeborene de wereld niet opnieuw? Is elke geboorte van een nieuwe mens ook niet de geboorte van een nieuwe wereld?
En als wij dit Licht willen aannemen en echt in ons opnemen, dan worden wijzelf ook opnieuw geboren, tot kinderen van G-d – uit G-d nieuw geboren om deze wereld nieuw te maken! De romantiek mag er wellicht wel zijn, maar laat vooral de scheppingskracht van Kerstdag jóu ‘in vuur en vlam’ zetten!
Zalig Kerstfeest!
Joh.14,1-6 (30/4/2021)
“Laat je hart niet verontrust raken. Jullie vertrouwen in God, vertrouw ook in mij. In het huis van mijn Vader zijn er veel verblijfplaatsen. Als dat niet zo was, zou ik het jullie gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor jullie te bereiden. En als ik ben heengegaan en voor jullie een plaats heb bereid, kom ik terug en neem jullie op bij mij, zodat jullie ook zijn waar ik ben. Waar ik heenga en de weg erheen, kennen jullie.
Tomas zei: “Heer, wij weten níet waar je heengaat, hoe kunnen we dan de weg kennen?”
Jezus antwoordde hem: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.”
Jezus zegt zijn leerlingen toe dat “er in het huis van zijn Vader veel verblijfplaatsen zijn”. Een beetje kort door de bocht wordt dat meestal begrepen als: er is veel plaats in de hemel – waarmee men dan vooral bedoelt: in een leven na de dood.
Het kan zoiets óók betekenen, maar m.i. is er met dat woord ‘verblijfplaatsen’ meer aan de hand! Het doet mij denken aan een andere klassieker: Vraag: Waar is God? Antwoord: God is overal: In de hemel, op aarde en op alle plaatsen.
G-d ‘verblijft’ op vele plaatsen! M.a.w. we kunnen hem op vele plaatsen vinden! En als Jezus dat moet benadrukken, dan is dat wellicht omdat wij, mensen, die ‘vele plaatsen’ vaak nog veel te beperkt begrijpen. Op de vraag ‘waar vind jij G-d?’, zul je wellicht zoiets antwoorden als: in mijn bidhoekje, de natuur, een diep gesprek, een sprekend kruisbeeld, … (vul verder aan). Maar misschien toont Jezus ons wel dat hij óók te vinden is in de krant op ons salontafeltje, de babbel over het weer met mijn buur, die mens die kwaad over mij spreekt, iemand in verstikkend verdriet, de teddybeer in de arm van een kind, een verwelkende bloem, … (vul óók verder aan: open je ogen, je hart, en laat je meenemen op die Weg naar Waarheid en Léven!)