Mt.16,13-20 (27/08/2023)
13 Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël].
Hij vroeg aan zijn leerlingen:
“Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
14 Ze antwoordden:
“Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia,
en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
15 Nu zei hij tegen hen:
“Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
16 Simon Petrus antwoordde:
“Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah],
de zoon van de levende God!”
17 Jezus zei nu tegen hem:
“Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona],
want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou,
maar mijn Vader in de hemelen.
18 En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent,
en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen
en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet te sterk zijn.
19 En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen.
Wat je zult binden op de aarde,
zal gebonden zijn in de hemelen,
en wat je zult vrij maken op de aarde,
zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
20 Daarop verbood hij zijn leerlingen
aan iemand te zeggen dat hij de Gezalfde was.
Jezus trok weg uit zijn vertrouwde omgeving. Bij het wegtrekken uit je vertrouwde omgeving kan het dat de vraag opkomt: wil ik wel zo doorgaan? Was dat de reden waarom Jezus zijn leerlingen vroeg: “Wie is volgens de mensen de Mensenzoon”? Zocht Jezus naar zijn betekenis voor de mensen, naar de zin van zijn handelen en optreden? Of peilt hij in hoeverre zij hebben begrepen dat hij de stem van zijn innerlijk volgt om de boodschap van liefde en verbondenheid te verspreiden. En Petrus, die zijn nek uitsteekt door te durven antwoorden, wordt beloond. Hij krijgt een duiding over wie híjzelf is en wat híj zal betekenen voor de wereld.
Wie is Jezus voor mij – en wie ben ik voor hem?
Het is een belangrijke vraag, omdat het antwoord de inhoud van mijn leven onthult. Er is geen standaardantwoord op, alleen míjn antwoord. Theoretische discussies over wie Jezus is hebben wel hun belang, maar zijn altijd ondergeschikt aan de daad-werkelijke verbinding die ik in mijn leven met hem aanga.
Mt.18,21-35 (17/09/2023)
21 Petrus kwam naar Jezus en vroeg:
“Heer, hoe vaak mag iemand tegen mij zondigen
om hem nog te vergeven?
Tot zeven maal?” [volgens de Thora: drie of vier maal]
22 Jezus antwoordde hem:
“Niet tot zeven maal, zeg ik je,
maar tot zeventig maal zeven maal!”
23 Zo is het koningschap van de hemelen te vergelijken
met een koning die vereffening wilde vragen van zijn dienaren.
24 Toen hij begon werd iemand bij hem gebracht
die hem tienduizend talenten schuldig was.
[= 10.000 x 6.000 daglonen]
25 Omdat hij niets had om te betalen,
beval de heer dat hij, met zijn vrouw, kinderen en al wat hij had,
verkocht zouden worden.
26 Nu viel de dienaar voor hem op zijn knieën en smeekte:
“Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.”
27 De heer werd ten diepste bewogen,
liet de dienaar vrij
en schold hem het geleende kwijt.
28 Maar toen die dienaar naar buiten ging,
kwam hij een mede-dienaar tegen die hem honderd denariën schuldig was. [= 100 daglonen]
Hij greep hem bij de keel:
“Betaal wat je me schuldig bent!”
29 De mede-dienaar viel hem aan de voeten en smeekte:
“Wees grootmoedig met mij en ik zal je alles betalen.”
30 Maar hij weigerde.
Integendeel, hij wierp hem in de gevangenis
totdat hij het verschuldigde betaald zou hebben.
31 Andere mede-dienaars zagen dit gebeuren
en waren zo diep geschokt
dat ze het gebeuren aan hun heer gingen melden.
32 Toen riep de heer hem bij zich en zei hem:
“Inrotte dienaar,
heel die schuld heb ik jou kwijtgescholden
omdat je mij dat gesmeekt hebt.
33 Moest je je dan ook niet ontfermen over die mede-dienaar,
zoals ik me ontfermd heb over jou?”
34 En vertoornd leverde de heer hem over aan de folteraars
totdat hij het hele verschuldigde betaald zou hebben.
35 Zo zal ook mijn hemelse Vader met jullie doen
als je niet van harte je mede-mens vergeeft.”
De ‘clou’ van deze parabel, die Jezus vertelt om zijn leerlingen – ons dus – iets duidelijk te maken over hoe het zit met de vergeving die wij te bieden hebben aan wie ons iets verkeerd doet, zit hem in de staart: “Moest je je dan ook niet ontfermen over je mede-dienaar, zoals ik me ontfermd heb over jou?”
Jezus zegt niet dat vergeving gemakkelijk is. Hij zegt zelfs niet dat dat ineens kan gebeuren. Ook de Torah wist al dat je daar wellicht enige ‘rondjes’ voor nodig hebt, en Petrus vermoedt al dat zijn meester verder wil gaan. Menselijk gezien is anderen vergeving schenken een hoge opgave, waar we meestal slechts met mondjesmaat in slagen.
Jezus wijst een andere weg. Hij zegt niet: doe beter je best. Hij zegt: Kijk eens goed naar je eigen leven en zie dat je zelf een mens bent die vergeving nodig heeft! Misschien stemt je dat milder t.o.v. je mede-mens. En wat meer is – belangrijk veel meer: G-d vergeeft het je ook! Misschien stemt je dat …
Mt.22,1-14 (15/10/2023)
1 Daarop vertelde Jezus [aan de afgezanten van de Joodse oversten]
opnieuw een gelijkenis:
2 “Het koninkrijk der hemelen is als een koning
die een bruiloftsfeest houdt voor zijn zoon.
3 Hij zond zijn dienaren om de genodigden op te roepen voor het feest,
maar zij wilden niet komen.
4 Opnieuw zond hij andere dienaren,
met de woorden:
“Zeg tot de genodigden:
Mijn maaltijd is bereid,
mijn ossen en mestvee zijn geslacht,
alles is bereid.
Kom toch naar het bruiloftsfeest!”
5 Maar zij trokken er zich niets van aan
en gingen weg,
de een naar zijn akker, een ander naar zijn handel.
6 Nog anderen grepen de dienaren vast
en mishandelden en doodde hen.
7 Toen de koning dit hoorde,
ontstak hij in woede.
Hij stuurde zijn troepen
om die moordenaars om te brengen
en hun stad in brand te steken.
8 Vervolgens zei hij tegen zijn dienaren:
“Het bruiloftsfeest was wel bereid,
maar de genodigden zijn het niet waard geweest [ / waren niet bereid].
9 Ga naar de wegen die uitmonden buiten de stad
en nodig al wie je daar zult vinden uit voor het bruiloftsfeest!”
10 De dienaren trokken nu naar die buitenwegen
en verzamelden allen die ze er vonden,
slechten zowel als goeden,
en de bruiloftszaal liep vol met tafelgenoten.
11 Nu kwam de koning binnen om de gasten te begroeten.
Hij zag een man die niet gekleed was voor een bruiloftsfeest
12 en vroeg hem:
“Waarom ben je hier binnengekomen
als je niet gekleed bent voor het feest?”
Hij verstomde …
13 Daarop zei de koning tegen zijn dienaren:
“Aan handen en voeten gebonden neem je hem mee
en werp je hem eruit,
in de buitenste duisternis.
Daar zal geween zijn en tandengeknars.”
14 Want velen zijn uitgenodigd,
maar weinigen behouden.”
De meeste van Jezus’ parabels gaan over hoe de wereld er zou uitzien als mensen G-d de ‘koning’ over hun leven zouden laten zijn. Hoe zou dat ‘land’ er dan uitzien en wat is daarvoor nodig? In deze parabel vertelt Jezus wat er daarvoor aan ónze kant nodig is: bereidheid, en wel in de samengaande dubbele betekenis van ‘iets willen’ én ‘je ervoor klaarmaken’.
In het eerste deel van de parabel wíllen de genodigden gewoonweg niet komen. Zij uiten dat op een beetje brute manier – interessant is om na te gaan hoe ónze manieren om ‘het koninkrijk van G-d’ af te wimpelen eruit zien! Het tweede deel graaft een laag dieper en biedt twee verrassingen: Degenen die het wél willen, komen uit verrassende uithoeken – zeg maar, diegenen van wie wíj het niet zouden denken! Maar de tweede verrassing gaat over het tweede aspect van ‘bereidheid’. Wíllen deelnemen aan het feest is blijkbaar toch niet voldoende! We moeten er ons ook helemaal op richten, ons erop voorbereiden, ons leven ernaar inrichten.
Het valt niet te ontkennen dat het een hele opdracht is. Jezus zegt het zelf. Maar voor wie bereid is …
Mt.25,31-46 (26/11/2023)
31 Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
en alle engelen met hem,
zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32 Alle volken zullen voor hem verzameld worden
en hij zal allen onderscheiden,
zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33 De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
de bokken aan zijn linker.
34 Dan zal de koning zeggen
tegen wie aan zijn rechterhand zit:
“Kom, gezegenden van mijn Vader,
ontvang het koninkrijk
dat voor jullie bereid is
vanaf de grondlegging van de wereld.
35 Want ik had honger
en jullie hebben mij te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij te drinken gegeven;
ik was vreemdeling
en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36 ik was naakt
en jullie hebben mij gekleed;
ik was ziek
en jullie hebben naar mij omgezien;
ik was gevangen
en jullie zijn naar me toegekomen.”
37 Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
“Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
en hebben we je te eten gegeven,
of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38 Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
en hebben we je in ons midden opgenomen,
of naakt en hebben je gekleed?
39 En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
en zijn wij naar je toe gekomen?”
40 Dan zal de koning hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen hebt gedaan
voor een van mijn broers of zussen,
de allergeringsten,
heb je ze voor mij gedaan.”
41 Dan zal hij ook zeggen
tegen wie aan zijn linkerkant zit:
“Ga weg van mij, vervloekten,
in het eeuwig vuur
dat bereid is voor de uiteendrijver [diabolos] en zijn engelen.
42 Want ik had honger
en jullie hebben mij niet te eten gegeven;
ik had dorst
en jullie hebben mij niet te drinken gegeven;
43 ik was vreemdeling
en jullie hebben mij niet in je midden opgenomen;
ik was naakt
en jullie hebben mij niet gekleed;
ik was ziek en gevangen
en jullie hebben niet naar mij omgezien.”
44 Dan zullen ook zij vragen:
“Heer, wanneer hebben wij je hongerig gezien of dorstig,
als vreemdeling of naakt, of ziek of gevangen,
en hebben wij niet voor je gezorgd?”
45 Dan zal hij hen antwoorden:
“Zeker, ik zeg jullie:
Voor zover je deze dingen niet hebt gedaan
voor een van de allergeringsten,
heb je ze ook niet voor mij gedaan.”
46 En dezen zullen weggaan naar de eeuwige bestraffing,
maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.
Ook deze overbekende parabel vertelt Jezus in het licht van de ‘eindtijd’ met haar drie ‘lagen’ (zie woensdag). De vraag is telkens: hoe staat mijn leven vandáág gespannen op het ‘leven in de eindtijd’. Dat is dus geen kwestie van ‘later ooit eens’, maar van nu! In deze commentaren schrijven wij het dan als ‘Léven’: menselijk leven, maar vervuld van G-ddelijke Liefde; leven dat zich niet richt op zichzelf, maar op de a/Ander.
In deze parabel wordt dat heel erg duidelijk. De mensen waarvan Jezus hoopt dat we ons op hen richten, zijn niet degenen tot wie wij ons spontaan zouden richten of van wie wij iets zien terug te krijgen. Neen, om te ontvangen wat ze nodig hebben, zijn zij afhankelijk van mede-mensen die zich waarachtig naar de a/Ander wil richten.
Misschien lukt ons dat wat beter als we er af en toe bij stil staan en durven gaan beseffen dat wíj die ‘afhankelijken’ zijn!
Welke ‘koning’ aanbidden wij die zó’n verhalen vertelt …?
Mt.8,5-11 (4/12/2023)
5 Toen Jezus binnenging in Kafarnaüm,
kwam er een centurio [honderdman, Romeinse legeroverste] smekend naar hem:
6 “Heer, mijn jongen [kan zijn zoon zijn, of een dierbare knecht]
ligt thuis verlamd en lijdt vreselijke pijn.”
7 Jezus zei hem:
“Ik zal hem komen genezen.”
8 Maar de centurio antwoordde hem:
“Heer, ik ben te klein dat je in mijn huis zou komen,
maar spreek slechts één woord
en mijn jongen zal gezond worden.
9 Want ook ik ben een mens aan wie volmacht werd gegeven.
Ik heb soldaten onder mij
en als ik tot de ene zeg ‘ga’, dan gaat hij,
en tot de ander ‘kom’, dan komt hij,
of tegen mijn dienstknecht ‘doe dit’, dan doet hij dat.”
10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde hij zich
en zei tegen wie hem volgden:
“Amen, ik zeg jullie:
Zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot geloof/vertrouwen gevonden!
11 Daarom zeg ik jullie
dat velen van oost tot west zullen komen
en met Abraham, Isaak en Jakob
deel zullen hebben aan het koningschap van de hemelen.
Wat mij opvalt, is de menselijkheid en bescheidenheid van de honderdman. Zijn houding getuigt van grote innerlijke vrijheid en is een voorbeeld van dienend leiderschap. Zolang de knecht bevelen ontvangt en ze uitvoert, is hij een knecht, zodra hij echter ziek wordt, verandert de relatie naar één die buiten de ‘machts’orde staat: de knecht wordt een geliefd kind.
Dit is ‘Evangelie’ in haar essentie: Niemand is baas maar ieder is knecht. Niemand stelt zich boven de ander maar ten dienste van de ander. Dat is de wereld op zijn kop. Het is een perspectiefwissel: niet langer je opstellen als boven-geschikte maar als even-geschikte, als naaste, waardoor je in een relatie komt te staan die verrijkt en motiveert.
Liefde is hiertoe dé drijfveer en hét draagvlak. Ze maakt het mogelijk om aan te voelen wanneer je uit je rol moet stappen. Je kwetsbare zelf zal dan naar bovenkomen en zo komt de knecht/de ander centraal te staan.
Mt.9,35 – 10,1.5-8 (9/12/2023)
35 Jezus trok rond langs alle steden en dorpen.
Hij gaf onderricht in hun plaatsen van samenkomst [synagoge]
en verkondigde het bevrijdende nieuws van het koninkrijk
en hij heelde elke ziekte en elke zwakte onder het volk.
36 Toen hij de menigte echter overzag,
werd hij diep innerlijk bewogen om hen,
omdat ze opgejaagd en krachteloos waren,
als schapen zonder herder.
37 Hij zei tegen zijn leerlingen:
“De oogst is wel overvloedig,
maar arbeiders zijn er weinig.
38 Vraag daarom aan de heer van de oogst
dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.”
1 En hij riep zijn twaalf leerlingen bij zich
en gaf hen volmacht
over nog niet gereinigde geesten,
zodat ze die aan het licht konden brengen
en elke ziekte en zwakte helen.
5 Deze twaalf zond Jezus uit
en droeg hen op:
“Ga niet de weg van de heidenen,
ga niet binnen in een stad van de Samaritanen,
6 maar ga veeleer naar de verloren schapen
van het huis van Israël.
7 Ga en verkondig:
Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.
8 Heel de verzwakten, reinig de melaatsen,
wek de doden op, verdrijf de demonen.
Voor niets heb je ontvangen,
voor niets moet je geven.
Hier zien we het wééral, hoe Jezus ‘diep innerlijk bewogen was’ om de mensen. Eigenlijk kan het ook niet anders. Hij zou zijn leven in uitermate verregaande gegevenheid aan mensen niet zo hebben geleid, als hij niet innig diep van die mensen had gehouden.
En Jezus houdt niet van mensen om wat ze hebben, en dan eventueel aan hem terug kunnen geven, maar juist in hun volle niet-hebben, hun krachteloosheid en kwetsbaarheid. Dát is werkelijk ‘g-ddelijke Liefde’ – laat het ons maar eens durven vergelijken met de onze!
Toch is het díe opdracht waarmee Jezus zijn leerlingen uitstuurt. Het kan een (te) hoge opdracht lijken – ‘onmenselijk’ eigenlijk (inderdaad, want g-ddelijk) – maar hij rust er ons toe uit. Hij geeft ons ‘volmacht’ – wat dus niet gaat over míjn macht, maar over de zijne die in mij mag werken.
O Heer-lijke (maar verdomd lastige) paradox: naarmate ik mijn eigen krachteloosheid láát beminnen door Hem, kan zijn Kracht door mij heen stromen naar niet-hebbende mensen rondom mij …