Mt.9,32-38 (6/7/2021)
Toen ze uit het huis kwamen, brachten ze iemand bij hem die stom was en door een demon bezeten. Nadat hij de demon had verdreven, begon de
stomme te spreken.
Iedereen was vol verwondering: “Nog nooit heeft zoiets zich getoond in Israël!” De farizeeën echter zeiden: “Het is door de aanvoerder van de demonen dat hij de demonen verdrijft.”
Jezus trok rond langs alle steden en dorpen. Hij gaf onderricht in hun plaatsen van samenkomst en verkondigde het bevrijdende nieuws van het koninkrijk en hij heelde elke ziekte en elke zwakte onder het volk.
Toen hij de menigte echter overzag, werd hij diep innerlijk bewogen om hen, omdat ze opgejaagd en krachteloos waren, als schapen zonder herder. Hij zei tegen zijn leerlingen: “De oogst is wel overvloedig, maar arbeiders zijn er weinig. Vraag daarom aan de heer van de oogst dat hij arbeiders uitstuurt in zijn oogst.”
Dat Jezus ‘demonen verdrijft’ en ‘elke ziekte en zwakte heelt’, wordt hier vermeld, bijna terloops alsof het een fait-divers was. Het leek ‘heel gewoon’ bij hem te horen, hoe óngewoon het duidelijk ook was voor de omstaanders.
Even ‘gewoon’ was het voor Jezus het ‘hart’ van de mensen te peilen en “diep innerlijk bewogen” te raken (letterlijk staat er: tot in z’n ingewanden!, daar gaat het ‘broebelen’). Ze zijn ten prooi aan zoveel onvrijheid die hen verzwakt.
Zo ‘gewoon’ vindt Jezus het om “arbeiders te sturen voor de oogst”, want die is wel héél groot. (Bemerk dus dat de ‘oogst’ níet is: allerlei resultaten, maar: mensen vrij maken!)
Zal het dan voor ons (jij en ik) ‘gewoon’ zijn erop uit gestuurd te worden? En áls wij dat laten gebeuren – we zéggen toch dat wij leerling van hem willen zijn? – zal het dan ‘gewoon’ zijn dat we ‘demonen verdrijven etc.’?
Laat ons er maar aan ‘gewoon worden’ dat dat inderdaad zo is! Én ook aan het feit dat dat voor onze omgeving níet zo gewoon zal zijn – en dat ze ons dus wel eens raar kunnen bekijken.