Mt.19,13-15 (17/08/2024)
13 Toen werden er kleine kinderen naar hem gedragen
met de bedoeling dat hij ze de handen zou opleggen
en bidden [over hen, voor hen, met hen?],
maar de leerlingen weerden hen af.
14 Maar Jezus zei:
“Laat de kinderen!,
en verhinder hen niet bij mij te komen,
want het koningschap der hemelen
is voor wie zijn als zij.”
15 En hij legde hen de handen op.
Toen vertrok hij van daar.
Mij fascineert dit keer wat er níet staat! Er staat wel dat ze – dat zullen vooral moeders geweest zijn, want ze dragen de kinderen – hem vragen te bidden, maar wat er met dat bidden bedoeld wordt, staat er niet. Bidden in stilte, of met woorden? Bidden voor de kinderen, voor de moeders, of bidden mét de kinderen en de moeders? Of vragen die moeders, zoals de leerlingen elders in het Evangelie: Heer, leer ons bidden, al of niet voor of met onze kinderen? …
Wat Jezus feitelijk doet staat ook niet vermeld. ’t Is te zeggen: er staat wel dat hij hen de handen oplegt – wat de moeders ook hadden gevraagd. Verder niets.
Niets? Draagt dat oud-Bijbelse gebaar van de handoplegging niet alles in zich? Is het geen zegenwens, behoedingstoezegging, Geest-doorgever, liefdeblijk, verbond-enis met G-d, … alles in één dus? Wat een gebed dus, die handoplegging!
Misschien wordt het hoog tijd dat we onze kinderen opnieuw durven de hand opleggen en zegenen? En waarom zouden we dat beperken tot onze kinderen?