Mt.6,24-34 (22/06/2024)
24 Niemand kan twee heren dienen,
want of hij zal de één haten en de ander liefhebben,
of hij zal zich aan de één hechten en de ander verachten.
Je kunt niet God dienen én je persoonlijk be-zit.
25 Daarom zeg ik jullie:
Maak je geen zorgen over jezelf,
wat je zult eten of wat je zult aantrekken.
Is het leven niet meer dan het voedsel
en het lichaam niet meer dan de kledij?
26 Kijk eens naar de vogels in de lucht:
Ze zaaien niet, ze maaien niet, noch verzamelen in schuren …
en jullie hemelse Vader voedt ze.
Hoeveel meer dan zij zijn jullie gedragen!
27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken
aan zijn leven ook maar een meter toevoegen?
28 En over je kledij, wat maak je je zorgen?
Leer ten diepste van de onderscheidende lelies op het veld,
hoe ze groeien:
Ze spinnen niet, ze weven niet …
29 Maar ik zeg jullie:
Zelfs [de spreekwoordelijk] glorieuze [koning] Salomo
was niet gekleed als één van hen.
30 Als God nu het gras,
dat vandaag op het veld staat
en morgen in de oven wordt geworpen,
zó kleedt,
hoeveel te meer dan jullie, klein-vertrouwenden!
31 Wees dus niet bezorgd door je af te vragen:
wat moeten we eten of drinken
en waarmee moeten we ons kleden,
32 want naar deze dingen zoeken alle mensen [die niet vanuit God leven].
Maar jullie hemelse Vader weet dat je ze nodig hebt.
33 Zoeken jullie dus eerst het koningschap van God en zijn integriteit
en al die dingen zullen jullie erbij gegeven worden.
34 Wees dus niet bezorgd over morgen,
want die dag zal bezorgd zijn over zijn eigen dingen
en elke dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen.
Het tweede deel van dit Evangelie, het beroemde parabel-achtige deel over ‘de vogels in de lucht’, horen we graag. We zijn ervan ontroerd en verlangen ernaar dat G-d het ons zomaar geeft.
Dat wil – en meer nog: dóet – G-d ook. Alleen kan het niet zonder dat we ook het eerste, lastiger deel (v.24) er bij nemen! De onbezorgdheid van ‘de vogels in de lucht’ kán enkel bekomen worden door wie ‘maar één heer dient, en wel de G-d van Léven in wie wij al ons vertrouwen mogen stellen. Alleen hij is in staat te voorzien in ‘al wat nodig is om te bestaan’.
De rest is ‘mammon’, vertrouwen op al wat niet-god is maar dat wij tot afgod maken. En als wij denken aan ‘al we nodig hebben om te bestaan’, denken wij nogal snel aan onze materiële bezittingen, en nog wel specifiek aan míjn bezit: ‘je denkt toch niet dat ik ga vertrouwen op dat van een ander?’ …
Een prachtig Evangelie, jawel, met een prachtige belofte, maar durven wij ervoor ons vertrouwen te stellen op de ene Heer?