Mt.16,24-28 (5/08/2022)
Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: “Als het iemands bedoeling is achter mij aan te komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en mij volgen. Want wie zijn leven [psyche] wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het vinden.
Want wat baat het een mens de hele wereld te winnen maar zijn leven [psyche] erdoor te schaden? Of wat zal een mens geven als losgeld voor zijn leven?
Ja, de mensenzoon zál komen in de grootsheid van zijn Vader, samen met zijn engelen, en dan zal hij ieder teruggeven naar zijn daden. [Ps.62,13]
Amen, ik zeg jullie: sommige van de aanwezigen hier zullen de dood niet proeven voordat zij de mensenzoon gezien hebben, komend in zijn koningschap.”
Dat Jezus het hier niet heeft over ons fysieke leven, mag duidelijk zijn. Elk fysieke leven is eindig (zelfs dat van Jezus). Maar over welk ‘leven’ heeft hij het dan wél? Dat is niet zo eenvoudig te achterhalen. In het Evangelie staat er in het Grieks ‘psyche’. Maar Jezus sprak geen Grieks maar Aramees, een afgeleide van het Oudtestamentische Hebreeuws dat een zeer ander taalaanvoelen had dan het rationele Grieks. Bovendien betekent het woord ‘psyche’ nu niet noodzakelijk meer hetzelfde als toen.
Hoe komen we op het spoor?
Misschien moeten we daarvoor … doodgaan. Ja, wellicht zullen we de volle betekenis van Léven pas ontdekken als we ook de volle betekenis van ‘dood’ hebben leren kennen. De fysieke aspecten horen daar ook bij, zowel ‘in het klein’ als ‘in het groot’, maar we weten ondertussen wel dat er ook veel andere vormen van ‘dood’ bestaan. Durf ik ze dóór-leven (bemerk de interessante woordcombinatie), of ga ik ze uit de weg? Mag ‘dood’ bij mijn leven horen, en zo mijn leven ver-vol-ledigen?