Mc.16,9-15 (23/04/2022)
Toen Jezus in de vroegte van de eerste dag was opgestaan, verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala, van wie hij zeven demonen had weggedreven. Ze ging het berichten aan wie met hem was en die nu treurden en weeklaagden. Toen zij hoorden dat hij leefde en door haar was gezien, vertrouwden zij het niet.
Maar hierna verscheen hij, in een andere vorm, wandelend, aan twee van hen die onderweg waren buiten de stad. Ook zij gingen het berichten aan de anderen, maar ook hen vertrouwden zij niet.
Wat later toonde hij zich aan de elf, terwijl ze aan tafel waren. Hij maakte hen een verwijt over hun gebrek aan vertrouwen en de verhardheid van hun hart, omdat ze geen vertrouwen hadden geschonken aan wie hem hadden gezien als de opgestane.
Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]: “Ga de hele wereld in en verkondig de bevrijdende boodschap aan de gehele schepping!”
De evangelist Marcus houdt de verschijningsverhalen bijzonder kort. Hij noemt zelf dat ze telkens “in een andere vorm” gebeurden. Die eerste verschijningen gebeuren níet aan de apostelen (de latere bisschoppen; de allereerste zelfs aan een vrouw) – meer nog, die geloven er niet veel van.
Het zien van de Lévende is nooit een spektakelverhaal en kan aan iedereen gebeuren. Vandaag is dat niet anders dan toen. Veel woorden zijn er niet voor nodig; een hart dat liefheeft des te meer. Maria van Magdala was zo iemand; ‘die twee onderweg (naar Emmaüs)’ waren na enig gekneed ook; de elf ook, maar die hadden nog meer tijd nodig om voorbij hun rationeel on-vertrouwen te geraken. Ze krégen ook die tijd.
Als ík mijn demonen heb laten verdrijven door Jezus,
waardoor alle plaats is gemaakt voor mijn liefde voor hem,
zal hij bij mij binnenstappen als dé Lévende
en zal ik léven – én leven geven “aan de gehele schepping!”