Mc.12,18-27 (3/06/2020)
In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor: 'Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
'Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw
nemen om hem een nageslacht te geven.' Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw,
maar liet bij zijn dood geen kinderen na. Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom, geen van de zeven liet kinderen na. Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.'
Jezus antwoordde: 'Zijn jullie niet op een dwaalspoor, juist omdat je nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft, heb je in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei:
'Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob'? Hij is geen God van doden maar van levenden.
Je verkeert in grote dwaling.'
Ten tijde van Jezus was het in de geloofsontwikkeling nog geen uitgemaakte zaak of er zoiets als een leven na de dood bestond.
De groei van die gedachte was al enkele eeuwen bezig. In het Evangelie lezen we soms sporen van die discussie.
Voor Jezus blijkt het evident te zijn dat er wél ‘leven na de dood’ is – simpelweg omdat God nu eenmaal een God van leven is.
Hij neemt dus een heel duidelijk standpunt in de discussie in, maar … hij gaat niet met de Sadduceeën in discussie.
Ik bedoel: Zíj komen met rationele spitsvondigheden, goddelijke rekenkunde (volgens henzelf), om te ‘bewijzen’ dat het niet kán.
Híj, Jezus, gaat daar niet met andere rationele argumenten tegenin. Die wettische benadering vindt hij blijkbaar niet op zijn plaats.
Áls we al iets kunnen zeggen over dat ‘leven na de dood’, dan is het dat zó ondenkbaar is dat we er geen mensenwoorden voor hebben.
Alleen wie lééft (ja, leven!) naar het spoor van de Bijbel en Gods (Geest)kracht daardoorheen, kan – blijkbaar volgens Jezus – er iets van op het spoor komen.
Want onze God is een God van Léven – toch?!