Mc.12,38-44 (8/ 06/2024)
38 In zijn onderwijzing zei Jezus:
“Kijk uit voor schriftgeleerden
die graag in lange gewaden rondwandelen,
begroet willen worden op de markten,
39 de voornaamste zetels willen
in de samenkomsten [synagoge] en bij maaltijden,
40 terwijl ze de huizen van weduwen opslokken
en voor de schijn lang voor hen bidden.
Voor dezen zal het oordeel des te strenger zijn!”
41 En gezeten tegenover de offerschaal,
zag Jezus hoe velen er geld in wierpen.
Veel rijken wierpen er veel in.
42 Maar er kwam ook één arme weduwe,
die er twee kopermuntjes in wierp.
43 Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei hen:
“Amen [zeker, naar waarheid], ik zeg jullie:
Die arme weduwe heeft het meest van allen erin geworpen,
44 want zij wierpen iets uit hun overvloed bij de gaven,
maar deze vrouw,
vanuit haar tekort,
wierp er alles in wat ze had:
haar leven!”
Nog maar eens: Jezus heeft niets tegen de voorschriften of tegen uiterlijke vormen van geloofsbeleving. Hij hoopt alleen en verwacht vurig dat wat zich uiterlijk laat zien vooral een weerspiegeling is van wat zich innerlijk afspeelt. ‘Geloven’ heeft immers als kern de ‘liefdesverhouding’ tussen een concrete mens en G-d.
Wat heb je voor je geliefde over? Die arme weduwe gaf er alles voor wat ze bezat. Dát is pas een uiting van liefde/geloof! Wat hij aan – sommige – schriftgeleerden verwijt is dat ze hun ogenschijnlijke godsliefde gebruiken om zichzelf in de schijnwerpers te zetten. Dat heeft weinig met echte liefde te maken, vooral wel met éigenliefde.
Dat klinkt allemaal misschien wel mooi en zelfs logisch, maar het is toch niet zo gemakkelijk om het ook feitelijk zo te beleven. Er staat ons veel ‘ikkigheid’ in de weg – tenminste als we zo eerlijk zijn dat te willen bekijken en erkennen. De vraag is dus of ik ‘mijn leven’ – dat is: mijn ikkigheid’ – in de offerschaal wil werpen.