Mc.2,23 – 3,6 (2/06/2024)
23 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24 De farizeeën zeiden tegen hem:
“Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25 Hij antwoordde:
“Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26 Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
die niemand mag eten behalve de priesters,
en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27 “De sabbat is er voor de mens,
en niet de mens voor de sabbat.
28 Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
1 Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand.
2 Men hield hem in de gaten
of hij op sabbat zou genezen,
zodat ze hem konden aanklagen.
3 Hij zei tegen degene met de verdorde hand:
“Sta op. Kom hier in het midden.”
4 En tegen hen zei hij:
“Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad,
iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen.
5 Woedend keek hij rond,
diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem:
“Strek je hand uit.”
Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
6 De farizeeën gingen naar buiten
en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen
hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.
De vrijheid waarmee Jezus zich doorheen het leven beweegt, is goddelijk. Hij laat zijn doen en laten niet ondoordacht bepalen door menselijke regels en wetten. Telkens weer gaat hij op zoek naar de diepte ervan. Hij probeert op het spoor te komen waarover de wet juist gaat en vraagt zich dan af hoe deze het best de mens kan dienen. Het is toch daarvoor dat regels en wetten bedoeld zijn, niet?
Het gevolg van die goddelijk vrijheid is dat er ruimte vrij komt om helend nabij te zijn. Het wordt mogelijk om de dorheid van anderen op te merken en hen daarvan te bevrijden. Het menselijke onvermogen doet Jezus verdriet en maakt hem zelfs woedend. Zijn leerlingen neemt hij mee in deze reflectieve levensstijl.
Jammer dat goddelijke vrijheid zo bedreigend overkomt zodat men zelfs geen weet meer lijken te hebben van wat goed en kwaad is en men verhardt. Wat is het toch dat zoveel weerstand oproept en ook ons tegenhoudt ons over te geven aan een leven in die goddelijke vrijheid?