Mc.16,9-15 (6/04/2024)
9 Toen Jezus in de vroegte van de eerste dag was opgestaan,
verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala,
van wie hij zeven demonen had weggedreven.
10 Ze ging het berichten aan wie met hem was
en die nu treurden en weeklaagden.
11 Toen zij hoorden dat hij leefde
en door haar was gezien,
vertrouwden zij het niet.
12 Maar hierna verscheen hij,
in een andere vorm, wandelend,
aan twee van hen die onderweg waren buiten de stad.
13 Ook zij gingen het berichten aan de anderen,
maar ook hen vertrouwden zij niet.
14 Wat later toonde hij zich aan de elf,
terwijl ze aan tafel waren.
Hij maakte hen een verwijt
over hun gebrek aan vertrouwen
en de verhardheid van hun hart,
omdat ze geen vertrouwen hadden geschonken
aan wie hem hadden gezien als de opgestane.
15 Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]:
“Ga de hele wereld in
en verkondig de bevrijdende boodschap
aan de gehele schepping!”
De leerlingen moeten zich ellendig gevoeld hebben toen Jezus gedood werd. Al hun vertrouwen verdwijnt als sneeuw voor de zon. Misschien vragen ze zich wel af waaraan ze hun leven toevertrouwd hebben? Hebben ze het dan helemaal verkeerd aangevoeld? Zijn ze zichzelf achternagelopen? Maar vooral: Hoe moet het nu verder? … Noch Maria Magdalena, noch de twee leerlingen slagen erin om het verharde hart van de anderen open te breken. Alles in hen zit vast. Het enthousiasme en het geloof van de drie is niet voldoende om hen opnieuw in beweging te brengen. Ze laten zich niet overtuigen. Het is duidelijk niet vanzelfsprekend om voorbij verdriet opnieuw tot vertrouwen te komen.
En wanneer Jezus zelf hen treft, krijgen ze van hem de volle laag. Hij zet hen op hun plaats. Hij spreekt hen verwijtend toe over hun gebrek aan vertrouwen.
En toch zijn het deze leerlingen die hij op weg stuurt om zijn boodschap te gaan verkondigen aan de gehele wereld.
Je hoeft dus blijkbaar geen overtuigd gelovige te zijn of een groot vertrouwen te hebben om zijn bevrijdende boodschap uit te dragen.
Waar wachten we dan nog op?