Mc. 8,27-33 (16/02/2023)
Jezus ging met zijn leerlingen van daar weg naar de dorpen van Caesarea van Filippi [ca. 40km noordelijker, aan de voet van de Hermon, bij de bronnen van de Jordaan; overwegend heidens]. Onderweg vroeg hij hen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Ze antwoorden: “Ze zeggen: Johannes de doper; anderen zeggen Elia, of nog anderen één van de profeten.”
Toen vroeg hij hun: “Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah]!” Streng zei hij hen hierover met niemand te spreken.
Hij begon hen te onderrichten dat het ‘moest’ [= nodig, noodzakelijk, in de lijn v.d. Bijbelse/Goddelijke logica van de Liefde] dat de mensenzoon veel zou lijden en worden verworpen door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, dat hij zou worden gedood en na drie dagen opstaan.
Hij zei dit vrijmoedig [= in blij vertrouwen]. Petrus nam hem apart en begon hem hierover te weerleggen. Maar Jezus keek om naar zijn leerlingen en sprak Petrus streng toe: “Ga weg, achter mij, weerstrever [satan], want wat je bedenkt is niet van God, maar van mensen.”
Waarom toch is Jezus vaak zo terughoudend als het over de bekendmaking van zijn messias-geheim gaat? Was hij niet net daarvoor in de wereld gekomen?
Wellicht was dat omdat het enige tijd en verdieping vraagt eer de leerlingen echt juist begrijpen waar het om gaat. Er is wat ‘de mensen’ zeggen en er is wat Petrus zegt. Toch heeft hij het duidelijk ook nog niet helemaal door, dat zien we verderop in zijn discussie met Jezus. Daar tussenin staat waar niemand aan denkt als ze het over een ‘messias’ hebben: dat de goddelijke logica van de liefde voert naar het kruis.
Laten we er vandaag – en elke dag van ons Christen-zijn! – even bij stilstaan dat de ‘redder’ die wij volgen en proberen na te volgen de liefde als leidraad neemt, maar dan wel geen zoetzemerige zelfgerichte liefde, maar een die zó consequent op de ander gericht is dat ze alle lijden die daaruit voortvloeit er wil bijnemen.
Gemakkelijk is deze gedachte – en concrete weg – niet; bevrijdend wel!