Lc.9,46-50 (27/09/2021)
Bij hen ontstond de woordenwisseling over wie van hen de grootste zou zijn.
Jezus zag de woordenwisseling van hun hart. Hij nam een kindje bij de hand en zette het naast zich. Hij zei tegen hen: “Wie omwille van mij open staat voor zelfs maar dit kindje, staat open voor mij. En wie open staat voor mij, staat open voor wie mij gezonden heeft. Want de kleinste onder jullie allen, die zal groot zijn.”
Johannes reageerde: “Meester, wij zagen iemand die demonen uitdreef in jouw naam. Wij hebben het hem verhinderd omdat hij geen volgeling is, zoals wij.”
Jezus antwoordde hem echter: “Verhinder het hem niet! Want wie niet tegen ons is, is voor ons.”
Zo leer-ling; zo menselijk; … Laten we niet te vlug denken dat we al op de hoogte van onze Leermeester gekomen zijn!
Terwijl wij discussiëren (soms ook letterlijk, meestal ‘in ons hart’) over hoe we groot (en de grootste) kunnen worden, heeft onze Leermeester het over een kindje.
Laten we dat niet te romantisch opvatten: kinderen werden in die tijd amper geacht. Ze waren hooguit ‘iets wat nog iets moet worden’. Met zijn gebaar wijst Jezus er net op dat wie écht leerling van hem wil zijn, moet openstaan voor wat níet geacht wordt!
Dat is menselijk en maatschappelijk gezien natuurlijk érg tegendraads; zeg maar: moeilijk te bevatten en nóg moeilijker te realiseren. Maar voor Jezus mag het klein beginnen. Elke ‘goede daad in zijn naam’ is een stap in de goede richting van G-ds droom. Maar daarvoor is dus een open en ontvankelijke houding nodig, anders zouden we ernaast kunnen kijken. (Zie ook het parallelle commentaar van gisteren.) Het is te zien in wie ons níet volgt en in een ongeacht kindje!