Lc. 20,27-40 (21/11/2020)
Nu kwamen en naar Jezus enige van de Sadduceeën, die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat. Ze vroegen hem:
“Meester, Mozes heeft voor ons geschreven: Als iemands broer sterft en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
dan moet zijn broer diens vrouw huwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
Nu waren er zeven broers. De eerste huwde en stierf kinderloos.
De tweede huwde haar, en de derde en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven. Het laatst stierf ook de vrouw.
Die vrouw nu, bij de opstanding, van wie van hen wordt zij de vrouw, want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
Jezus antwoordde hen:
“De kinderen van deze tijd huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar wie waardig geacht worden deel te hebben aan díe tijd – van de opstanding uit de dood – huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Want ze kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk.
Ze zijn kinderen van God nu ze kinderen van de opstanding zijn.
Dát de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes aangeduid bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik, wanneer hij God noemt:
de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6] God is toch geen God van doden, maar van levenden? Ja, voor hem leven allen!”
Enige schriftgeleerden antwoordden daarop: “Meester, dat heb je goed gezegd”, en ze durfden hem niets meer te vragen.
Wat als wij in mensenwoorden gaan spreken over datgene wat we niet kennen, over de ‘eindtijd’ en hoe het daar zal zijn?
De Sadduceeën dachten: ‘Als het niet te kennen is, bestaat het niet’. Jezus daarentegen is overtuigd van het tegendeel.
G-d is een G-d van leven dus er ís ‘leven na de dood’! Maar het zal daar niet gaan over ‘mijn’ partner, ‘mijn’ vriend(in), ‘mijn’… alsof ze van mij zijn.
De ander is immers niet te herleiden tot een object, een object van het eigen egoïsme. Niet hier en nu, en al zeker niet in de ‘eindtijd’.
Bij G-d gaat het over ‘zuivere’ Liefde, geen toebehoren aan, maar Liefde die ruimte creëert, ruimte van leven (ja, leven!).
Dan gaat het niet langer over ‘van wie’ ik of jij bent, de enige ‘van wie’ wij dan nog zijn is G-d en dat is genoeg.
Uiteindelijk houden we zo alleen over dat we allemaal ‘kind van G-d’ zijn! Die zuivere Liefde kan ons op het spoor brengen van G-ds kracht.
Wetend dat onze G-d een G-d van Léven is – niet?!