Lc. 18,1-8 (14/11/2020)
Hij vertelde hen nog een gelijkenis, met het oog op dat het nodig is te blijven bidden en te volharden:
“In een stad was er een rechter die de vrees voor God en de bekommernis om mensen niet kende.
Nu was er in die stad een weduwe die telkens opnieuw naar hem toekwam: “Doe mij recht ten opzichte van mijn tegenpartij.”
Een tijdlang wilde hij niet, maar op den duur zei hij tegen zichzelf: “Ook al ken ik niet de vrees voor God en de bekommernis om mensen,
omdat die weduwe mij zo last berokkent, zal ik haar recht doen, anders komt ze mij nog in mijn gezicht slaan.”
Nu zei de Heer: “Hoor wat deze ongerechte rechter zegt!
Zal God dan geen recht doen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen en lankmoedig naar hen luisteren?
Ik zeg jullie: Met haast zal hij hen recht doen!
Maar als de mensenzoon zal komen, zal hij dan wel vertrouwen vinden op aarde?”
Je kunt deze kleine parabel van Jezus los van z’n context lezen, en dan gaat het erom dat G-d altíjd luistert naar wie tot hem roept.
Maar de eerste en de laatste zin – het kader waarin de parabel is gevat – vertellen ons dat het eigenlijk opnieuw over die ‘eindtijd’ gaat,
over dat wat wérkelijk van tel is, als het erop aan komt (zie gisteren). Nee, opnieuw geen ‘uitleg over hoe het allemaal zal verlopen’,
wél een dringende vraag van Jezus aan zijn leerlingen – aan mij dus – om “te blijven bidden en te volharden”.
Dat is nóch een naïef ‘hangen aan God’, nóch een heldhaftig/eigenmachtig ‘doorbijten’ om de moeilijkheden van de tijd door te komen.
Dat is wél: Wéten dat je zelf niet Léven kunt zonder het contact met de Onderstroom van het leven, met een G-d die dat leven bepaalt en schenkt.
In deze parabel geeft Jezus ons de garantie: élke keer wij ‘contact maken met de levengevende Onderstroom’ (= bidden), zál hij ons voeden en leven géven!
Híj geeft ons zijn woord – geef ik het mijne?