Lc. 18,35-43 (16/11/2020)
Jezus naderde Jericho. Een blinde zat langs de weg te bedelen.
Toen die de doortrekkende menigte hoorde, vroeg hij wat er aan de hand was. Ze zeiden hem dat Jezus van Nazareth voorbijkwam.
Hij schreeuwde: “Jezus, zoon van David, ontferm je over mij!”
Degenen die voorop liepen legden hem het zwijgen op,
maar hij schreeuwde nog luider: “Zoon van David, ontferm je over mij!”
Jezus bleef staan en beval dat hij bij hem gebracht zou worden.
Toen hij naderbij gekomen was, stelde hij hem de vraag: “Wat wil je dat ik je doe?” “Heer, dat ik weer kan zien!”
“Zie weer, zei Jezus, je vertrouwen heeft je behoed.” En onmiddellijk kon hij weer zien en volgde Jezus, God lovend.
Iedereen die dit gezien had, loofde God.
Als we deze gebeurtenis lezen, denken we er wellicht niet aan dat ‘Jericho naderen’ óók betekent:
al heel dicht bij Jeruzalem komen (waar Jezus’ lijden en dood hem wacht)! Heel veel – steeds meer – volgelingen sluiten zich aan op zijn tocht
en trekken ook letterlijk mee. En er heerst een opgewonden sfeertje: Nú zal het gaan gebeuren!
Nú zal Gods heerschappij zich tonen (en de gehate Romeinen buiten gooien)!
Nú zal de beloofde Messias zich eindelijk openbaren! Op dit moment lijkt het een triomftocht.
Jezus zal het meeste daarvan in de komende dagen moeten ontkrachten,
maar waar het mij vandaag om gaat is dat hij midden in dat uitgelaten gejoel van die grote menigte, oog – eigenlijk oor – heeft voor de nood van één roepende
(die door zijn handicap eigenlijk volstrekt buiten het gebeuren viel)! En die ene ontmoet hij ook heel persoonlijk (niet zomaar even een vlugge standaardformule).
Straks begint mijn drukke dag … Zal ik zien/horen de roep van die ene en daar blijven bij staan?