Lc.11,1-4 (9/10/2024)
1 Eens was Jezus ergens aan het bidden.
Toen hij opgehouden was,
vroeg een van zijn leerlingen:
“Heer, leer ons bidden,
zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
2 Hij zei hen:
“Telkens wanneer jullie bidden,
zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
3 Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
4 en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”
Dat Jezus bad, dat horen we vele keren in de Evangelies. Meestal zijn het maar korte vermeldingen, maar ze lopen duidelijk als een rode draad door het geheel. Jezus had zijn leven niet kunnen leven in dergelijke gegevenheid, als hij dat niet deed vanuit zijn innige verbondenheid met G-d.
Dat was de leerlingen ondertussen wel al opgevallen. En het moet hen op een of andere manier gefascineerd hebben. Uiterlijk zal er niet zo heel veel te zien of te horen zijn geweest – hij trok zich vaak zelfs feitelijk in de eenzaamheid terug – maar ze ervaarden het ‘effect’ ervan. Ze merkten hoe hij vanuit een stevigheid zijn weg kon gaan, en dat was een stevigheid waarvan hij zelf zei dat hij uit zichzelf niets kon! (Joh.5,30)
Dat ze uit zichzelf niet in staat waren werkelijk navolger van Jezus te worden, zullen de leerlingen ook wel door hebben gehad. Geen wonder dus dat ze aan hem vragen: Leer ons bidden? Leer ons zo in die innige verbondenheid met G-d te staan zodat ze een krachtbron wordt?
Kijk dus naar Jezus, zie hem bidden, raak gefascineerd, en vraag: Heer, leer mij bidden!