Lc.10,38-42 (8/10/2024)
38 Terwijl ze verder trokken [naar Jeruzalem],
gebeurde het eens dat hij in een dorp kwam
waar een zekere vrouw die Marta heette
hem in haar huis ontving.
39 Ze had ook een zus die Maria heette.
Deze ging bij Jezus neerzitten
en luisterde naar zijn woorden.
40 Marta werd rondgetrokken door het vele bedienen.
Ze kwam er even bij staan en zei:
“Heer, doet het jou niets
dat mijn zus mij alleen laat met het bedienen?
Zeg dan toch tegen haar dat ze met mij meehelpt.”
41 Jezus antwoordde haar:
“Marta, Marta, wat ben je bezorgd
en laat je je verontrusten door zoveel dingen.
42 Nodig is één te zijn.
Maria heeft voor dit goed gekozen
en het zal haar niet ontnomen worden.”
Ben ik ‘één’?
Val ik samen met wie ik ben en wat ik doe?
Of ben ik ‘verstrooid’,
verontrust her en der lopend
in de mening dat nog dit en dat ‘moet’?
G-d is Één.
Go(e)d is één te zijn.
Ben ik ‘één’?