Lc.10,25-37 (7/10/2024)
25 Toen stond er een zekere wetgeleerde op
en vroeg Jezus, om hem uit te testen:
“Meester, wat moet ik doen
om deel te krijgen aan het eeuwig leven?”
26 Jezus antwoordde hem:
“In de wet, wat staat daar geschreven?
Hoe lees jij dat?”
27 Hij antwoordde nu en zei:
“Je zult de heer, je God, daadwerkelijk liefhebben,
uit heel je hart en heel je wezen,
uit heel je kracht en heel je verstand,
en je naaste [de mensen rondom je] zoals jezelf.” [Deut.6,5; Lev.19,18]
28 Jezus zei:
“Terecht heb je dit geantwoord.
Doe dit en je zult leven.”
29 De wetgeleerde wilde echter zijn vraag verduidelijken
en vroeg Jezus daarom nog:
“Wie is ‘mijn naaste’?”
[“Wie is er vervat in ‘de mensen rondom mij’?”]
30 Toen vertelde Jezus het volgende:
Op zekere dag ging iemand van Jeruzalem naar Jericho.
Onderweg werd hij door rovers overvallen.
Ze schudden hem uit en sloegen hem
en lieten hem halfdood achter.
31 Toevallig kwam nu ook een priester op dezelfde weg.
Toen hij de man in de gaten kreeg,
ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij.
32 Ook kwam er een tempelbedienaar langs.
Hij ging kijken,
maar ging hem ook aan de andere kant van de weg voorbij.
33 Nu kwam er een Samaritaan [vreemdeling] op reis bij die plek.
Hij zag de man en raakte diep bewogen.
34 Hij kwam tot bij hem,
verbond zijn wonden en goot er olie en wijn over.
Dan tilde hij hem op zijn eigen rijdier,
bracht hem naar een herberg
en zorgde voor hem.
35 ’s Anderendaags gaf hij twee daglonen aan de herbergier
en zei hem:
“Verzorg hem, en als je meer moet besteden:
ikzelf zal het je bij mijn terugkomst betalen.”
36 Wat denk je:
Wie van deze drie is de naaste geworden
[Wie van deze drie heeft gestaan rondom …]
van de man die in de handen van de rovers viel?”
37 De wetgeleerde antwoordde:
“Degene die hem barmhartigheid heeft gedaan.”
Jezus zei nu tegen hem:
“Ga, en jij, doe evenzo!”
De vraag van de wetgeleerde is een vraag die wel meerdere keren klinkt in het Evangelie, en die wij ook zelf ter harte zouden mogen nemen: “Wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Die uitdrukking wordt ook soms vertaald met ‘het volle leven’, omdat het natuurlijk niet gaat om een eindeloos uitgerekt leven, of ook niet (alleen) over een ‘leven na de dood’.
Dat zien we hier heel raak geïllustreerd in het antwoord van Jezus. In het algemene, theoretische antwoord wordt G-d uiteraard wel genoemd, maar als het concreet wordt, dan gaat het over mijn naaste! Werk maken van dat ‘volle leven’, is niet iets voor ‘dan’, maar voor nu! Meer nog, het volle leven wórdt waar – hier en nu – in de mate dat ik mij mijn naaste aantrek.
“En wie is dan mijn naaste,” vragen wij met de wetgeleerde? “Iedereen die je tegenkomt, zegt Jezus simpelweg, en bovenal degene die jou nabijheid nodig heeft, ongeacht zijn achtergrond of financiële draagkracht.
Simpel toch, dat eeuwig leven …