Lc.19,45-48 (18/11/2022)
Hij ging binnen in de tempel en begon de kopers en verkopers buiten te drijven:
“Er is geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed zijn [Jes.56,7], maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!”
Elke dag gaf hij onderricht in de tempel. De tempeloversten en de schriftgeleerden zochten hem te doden, zo ook de leiders van het volk, maar zij vonden niet wat ze konden doen, want heel het volk hing aan zijn lippen.
Wat moet het Jezus toch verdriet gedaan hebben – dat lazen we ook gisteren – hoe dat “huis van mijn vader”, zoals hij het als 12-jarige had genoemd, werd versjacherd tot een plaats van persoonlijk gewin. Hij had er zelf van kindsbeen af zijn God en Vader ontmoet en leren kennen, en nu hij volwassen was, vond hij het de uitgelezen plek om onderricht te geven aan de mensen, opdat ze G-d zouden leren kennen.
Maar was de tempel zoals ze nu geworden was, met het soort van marktplein met allerlei spullen die je zogezegd nodig had – vooral moest kópen – gericht op die ontmoeting?
We moeten voorzichtig zijn met een al te letterlijke toepassing van dit gebeuren naar onze tijd. Wel nuttig is de vraag welke ballast wij meeslepen in onze geloofsbeleving. Wat ‘verkopen’ wij onder de noemer ‘noodzakelijk’, terwijl ze misschien enkel een historisch gegroeid aanhangsel zijn?
Het vraagt wat moed om dat te durven zien: innerlijk zul je veel weerstand hiertegen hebben – dat ervaarden de tempeloversten; als je dat ook uiterlijk verkondigt … tja, dan kan het je je kop kosten – dat ervaarde Jezus.