Joh.10,31-42 (22/03/2024)
31 De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen.
32 Jezus antwoordde hen:
“Ik heb jullie vele goede werken getoond,
die ik deed vanuit mijn Vader.
Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?”
33 De Joden antwoordden hem:
“Wij stenigen je niet om een goed werk,
maar om een godslastering,
omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
34 Jezus antwoordde hen:
“Staat er niet geschreven in jullie wet:
‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6]
35 Als hij hen
tot wie het woord van God gesproken wordt,
goden noemt,
en de Schrift niet kan ontbonden worden,
36 noemen jullie dan
wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden,
een godslasteraar,
omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’?
37 Als ik niet de werken van mijn Vader doe,
moet je mij niet vertrouwen,
38 maar als ik ze wel doe,
zelfs als je mij niet vertrouwt,
vertrouw dan de werken.
Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is
en ik in de Vader.”
39 Opnieuw trachtten ze hem te grijpen,
maar hij kon aan hun handen ontkomen.
40 Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan,
naar de plaats waar Johannes vroeger doopte,
en hij verbleef daar.
41 Velen kwamen naar hem en zeiden:
“Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan,
maar alles wat hij zei over deze man was waar.”
42 En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.
Het gaat er nog steeds grimmig aan toe tussen de Joden en Jezus. Nochtans brengt hij hen gewoon in her-innering wat ze al zolang bidden, nl. “Ooit zei Ik: ‘Je bent goden, kinderen van God, jullie allen.” (Ps 82).
Wat als dit tot ons zou worden gezegd? Zouden ook wij geïrriteerd raken omwille van de verregaande consequenties ervan? Of zouden we stap voor stap die goddelijke staat die ons wordt toegezegd, proberen waar te maken? Als je zou aarzelen om eraan te beginnen; als je zou twijfelen of die poging kans op slagen heeft, wel het kan! Jezus heeft het voorgedaan en als het waar is wat hij telkens weer herhaald (in woord en daad), dan zijn wij net als hij kinderen van G-d. Hij nodigt ons uit om samen met hem in die liefdevolle ouder-kind relatie te treden en ons bewust te worden van onze eigen kracht en identiteit.
Aan ons nu om het écht te geloven en daad-werkelijk te (be)leven. Om telkens weer in naam van G-d te beseffen dat we ‘bijna een god’ zijn en dus ook verantwoordelijkheid dragen voor onze medemensen.