Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt. 5,43-48 (16/06/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Je hebt gehoord dat er gezegd is: je zult je naaste beminnen en je vijand haten.
Maar Ik zeg je: Bemint je vijanden en bidt voor wie je vervolgen, opdat jullie kinderen moogt worden van jullie Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als je bemint die jou beminnen,
wat voor recht op loon heb je dan? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als je alleen je broeder groet, wat voor buitengewoons doe je dan?
Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals jouw Vader in de hemel volmaakt is.'
Bemin je vijanden, zij die jou de grond in boren, het leven zuur maken … Dit vind ik één van de moeilijkst denkbare opdrachten
die het Evangelie mij kan geven. En toch wordt het me gevraagd. Als ik ‘G-d’ zichtbaar wil maken doorheen mijn leven zal ik met hen in relatie moeten gaan.
Er wordt niet gevraagd dat ik iedereen sympathiek vind, wel dat mijn liefde verder reikt dan mijn vrienden. Zelfs zo ver dat ze ook hen die mij haten bereikt.
Hoe kan ik ooit liefde bewijzen aan zij die mij klein willen krijgen? Het zou kunnen lukken als ik zou durven geloven (tot in het diepst van mijn wezen)
dat ‘G-d’ mij en íeder mens (zelfs mijn vijand) bemint.
Als ik ‘G-d’s beminnen ten volle zou kunnen beminnen. Dan kan ik er toe komen om op een gelijkaardige manier de ander - ja ook zij die mij haten - te beminnen.
Ja dan zou ook ik die ‘Liefde’ kunnen leven.
Maar stap voor stap. Eerst trachten me over te geven aan die ‘Liefde’. Me laten meenemen in het ontvangen van die ongelooflijke, onvoorwaardelijke goddelijke liefde
om ze dan misschien ooit te kunnen geven aan vriend én vijand.
Mt.13,47-53 (28/07/2022)
“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een sleepnet dat neergelaten wordt in het meer
en allerlei soorten [vissen] bijeenbrengt.
Als het vol is, trekt men het op de oever,
men gaat zitten en verzamelt de goede [vissen] in kuipen,
de slechte werpen ze weg.”
“Zo zal het zijn bij de voleinding van de tijden. De engelen zullen er op uittrekken en zij zullen de slechten [verdwaasden] van de rechtvaardigen [integeren] scheiden en hen in de vuuroven werpen. Daar zal er geween en tandengeknars zijn.”
Jezus vroeg hen nu: “Hebben jullie dit alles begrepen?” “Ja”, antwoorden zij.
Nu zei hij: “Zo lijkt iedere schriftgeleerde die leerling is geworden in het koningschap der hemelen op een huisvader die uit zijn schat oud en nieuw voortbrengt.”
Toen Jezus deze gelijkenissen had beëindigd, vertrok hij van daar [Kafarnaüm].
Vandaag gaat het gesprek over dat leven ‘in het verlengde van G-d’ verder in de taal van de vissers. Veel van Jezus’ volgelingen waren vissers zodat hij niet anders kan dan zich in hun leefwereld inleven en beelden gebruiken die zij herkennen.
Hoe zou het ‘verhaaltje’ klinken in mijn leefwereld?
Ik leef in een samenleving die bestaat uit allerlei ‘soorten’ mensen. Mensen die ‘goed’ en ‘slecht’ zijn (vaak ook tegelijkertijd). Het zijn mensen van allerlei slag die zich doorheen het leven bewegen, maar weliswaar niet allemaal in dezelfde richting, integendeel. Ik durf ervan uit te gaan dat deze samenleving in oorsprong ook zo bedoeld is – het goede en het slechte te samen. De uitdaging van toen blijft voor mij nog steeds dezelfde. Zal ik mij in die samenleving kunnen bewegen als een goede huisvader/moeder: liefdevol en behoedzaam, weet hebbende van het oude om van daaruit het nieuwe alle groeikansen te geven, zonder te oordelen. Het oordelen is niet aan mij, dat laat ik aan G-d.
Mt.23,1-12 (15/03/2022)
“De schriftgeleerden en farizeeën zetten zich op de leerstoel van Mozes. Neem dus in acht en doe alles wat ze jullie zeggen, maar handel niet naar hun daden, want zij zeggen het wel, maar doen het niet. Ze binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders van de mensen, terwijl ze zelf ze met geen vinger verroeren. En de werken die ze doen, doen ze om zich te tonen aan de mensen. Ze maken hun gebedsriemen breed en de kwasten van hun mantel groot. [Beide waren uiterlijke symbolen van Godsverbonden leven; de wet bepaalde echter niet hoe groot die waren.] Ze hebben graag de voornaamste plaatsen bij maaltijden en in de samenkomsten [synagoge]; ze hebben graag dat ze op de markt worden begroet en dat ze door de mensen rabbi [mijn meester] worden genoemd. Jullie echter moeten je geen rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één leermeester, terwijl jullie allemaal broers en zussen zijn.
Noem niemand op aarde jullie Vader, want jullie hebben maar één Vader, de Vader in de hemelen. Laat je ook geen leermeester/leider noemen, want jullie hebben maar één leermeester/leider, de Gezalfde [christos/messiah]. Maar de grootste onder jullie zal je dienaar zijn.
Wie zichzelf verheft, zal klein worden, en wie zichzelf klein maakt, zal verheven worden.”
Ons geloof moet zich wel vertalen in uiterlijke daden – anders is het hol en vroom gepraat – maar het mag er nooit om gaan dat die daden per se gezien zouden worden. Geloof/vertrouwen is in wezen een innerlijk gebeuren tussen G-d en mens, waardoor ook onmiddellijk duidelijk is dat mijn plaats daarin klein is. Niet te klein, niet kleiner, maar wel klein. Ik mag ik zijn, maar ook niet meer. Al de rest is opgeblazen plaats innemen van een ander.
De Schrift is daarin een merkwaardig boeiende wegwijzer. Dat wisten de schriftgeleerden; dat wist Jezus. Weten wij het? Merkwaardig is vooral dat het er allemaal staat hoe het zo mooi zou kunnen zijn als mensen daad-werkelijk zouden gaan leven naar G-ds droom, maar dat tegelijk er ook staat hoe vaak mensen naast hun schoenen lopen. Een beetje nederigheid … is dus nog maar op z’n plaats. De Schrift (wat wij het ‘Oude Testament’ noemen, en ook wat later over Jezus in het ‘Nieuwe Testament’ kwam) wijst ons dus de weg naar die juiste innerlijkheid, naar onze juiste verhouding t.a.v. G-d. Als wij dát ter harte nemen (dus zeer innerlijk), dan zál zich dat wel vertalen naar onze handen en voeten.
Vervolgens sprak Jezus de menigte en zijn leerlingen toe:
Mt.6,1-6.16-18 (17/06/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Denkt erom: beoefent jouw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen,
om de aandacht te trekken; anders heb jij geen recht op loon bij jouw Vader die in de hemel is.
Wanneer je dus een aalmoes geeft, bazuin het dan niet voor je uit, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat,
opdat zij door de mensen geprezen worden. Voorwaar, Ik zeg je: Zij hebben hun loon al ontvangen.
Als jij een aalmoes geeft, laat jouw linkerhand dan niet weten wat jouw rechter doet, opdat je aalmoes in het verborgene blijve;
en jouw Vader die in het verborgene ziet zal het je vergelden.
Wanneer je bidt, gedraag je dan niet als de schijnheiligen die graag in de synagogen en op de hoeken van de straten staan te bidden
om op te vallen bij de mensen. Voorwaar, Ik zeg je: Zij hebben hun loon al ontvangen! Maar als jij bidt, ga dan in je binnenkamer,
sluit de deur achter je en bid tot jouw Vader, die in het verborgene is; en jouw Vader, die in het verborgene ziet, zal het je vergelden.
Wanneer jij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen, zij verstrakken hun gezicht om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn.
Voorwaar, Ik zeg je: Zij hebben hun loon al ontvangen, maar als jij vast, zalf dan je hoofd en was je gezicht om niet aan de mensen te laten zien
dat jij vast, maar vast voor jouw Vader die in het verborgene is en jouw Vader die in het verborgene ziet, zal het je vergelden!'
We kunnen globaal wel stellen dat het voor Jezus altijd eerder om het innerlijk gaat dan om het uiterlijk.
(Dat was in het Oude Verbond eigenlijk ook al zo, maar gaandeweg waren de dingen omgedraaid geraakt
(zoals dat zo makkelijk met mensen het geval is). En net dat wil Jezus weer ‘rechtzetten’.)
Een innerlijke levensinstelling die met G-d van doen wil hebben, zal zich wel moeten vertalen naar de buitenwereld,
maar als ik dat doe ‘voor het oog van die buitenwereld’, dan heb ik de dingen omgedraaid.
Als ik aan de ‘buitenkant’ leef, dan zijn mijn ‘goede daden aan anderen’ – misschien verrassend – veeleer op mezelf gericht:
Zonder de ‘beloning’ van de dank of de lof valt het al snel stil.
Van binnenuit leven is: Mij zó ver terugtrekken dat ik weer in staat bent G-ds oog(je) op mij te voelen.
En dan zal die stroom van voedende liefde wel overstromen naar anderen toe. Of daar dan loftuitingen op komen of niet, zal niets veranderen aan wat ik doe.
Mt.7,21.24-27 (1/12/2022)
“Niet iedereen die “Heer, Heer!” tegen mij zegt, zal binnengaan in het koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van mijn Vader.
Iedereen die mijn woorden hoort en ze doet, is te vergelijken met een verstandig man die zijn huis bouwde op de rots. De regen sloeg neer, de rivieren zwollen op, de winden raasden en beukten op dat huis, maar het stortte niet in, want het was gegrondvest op de rots.
Maar iedereen die mijn woorden hoort en ze niet doet, is te vergelijken met een verdwaasde die zijn huis bouwde op het zand. De regen sloeg neer, de rivieren zwollen op, de winden raasden en beukten op dat huis, maar het stortte in, zodat het helemaal verwoest werd.”
Bouwen we ons leven op zand- of op rotsgrond, op uiterlijkheden als titels, bezit … of op diepere levenswaarden als liefde, G-dsvertrouwen, verbondenheid, …?
Hoe komen wij die stevige rotsgrond op het spoor? Die weerbaarheid? Dat fundamentele G-dsvertrouwen? Hier raken we de kern van het Evangelie. De scheidingslijn ligt tussen “horen en niet doen’’ en “horen en doen’’. Als we enkel luisteren, dan blijven Jezus’ woorden uitwendig en bouwen we geen fundamenten. Jezus roept ons echter op zijn woorden, zijn boodschap, zo te verinnerlijken dat ze in ons gaan leven en tot handelingen worden. De kracht, de rots-kracht, zit hierin dat Jezus deze woorden heeft voorgeleefd en waargemaakt. Het zijn geen mooie “discours’’woorden maar het is doorleefde realiteit. Zo ervaarden de toehoorders Jezus’ toespraak, zo ervaren ook wij nu nog deze woorden, deze boodschap, als een krachtig getuigenis.
Mt.13,44-46 (27/07/2022)
“Opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een schat die verborgen is in een akker.
Iemand vindt hem en verbergt hem weer,
om vol blijdschap alles te gaan verkopen wat hij heeft
om die akker te kopen.”
“En opnieuw.
Het koningschap der hemelen is te vergelijken met
een koopman op zoek naar mooie parels.
Als hij één uitzonderlijk waardevolle vindt,
gaat hij alles verkopen wat hij heeft
en koopt die ene parel.”
Na een korte onderbreking zijn we opnieuw aanbeland bij de ‘verhaaltjes’ die Jezus vertelt over hoe te leven ‘in het verlengde van G-d’. Hij vertelt ze in allerlei toonaarden. Ze zijn immers bedoeld voor iedereen, of je nu landbouwer, visser, wijnboer, huisman/vrouw of … bent.
Vandaag spreekt Jezus de taal van ondernemers en handelaars. Ze reizen heel de wereld rond op zoek naar dat ene product dat hun leven (de wereld) zal veranderen. Eens ze het gevonden hebben, zullen ze tijd, geld noch moeite sparen om het in hun bezit te krijgen. Er is nog maar één ding dat telt en waar alles op gefocust wordt, nl. er werk van maken dat het in hun bezit komt. Je hoeft geen groot ondernemer te zijn om dat principe te verstaan.
Dit principe geldt ook voor het Koningschap: eens je het op het spoor bent, laat het je niet meer los. Het is nog het enige dat telt. En dat ene (die Ene) neemt je zo in beslag dat je er alles voor over hebt, ja heel je bezit en zelfs heel je leven.
Het verschil tussen ondernemerschap en Zijn Koningschap zit echter hierin: Ondernemers zoeken en zullen kost wat kost bezitten. Het Koningschap daarentegen vindt jou, en als je ervoor open staat, neemt het jou in bezit.