Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mc.2,23 – 3,6 (2/06/2024)
23 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24 De farizeeën zeiden tegen hem:
“Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25 Hij antwoordde:
“Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26 Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
die niemand mag eten behalve de priesters,
en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27 “De sabbat is er voor de mens,
en niet de mens voor de sabbat.
28 Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
1 Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand.
2 Men hield hem in de gaten
of hij op sabbat zou genezen,
zodat ze hem konden aanklagen.
3 Hij zei tegen degene met de verdorde hand:
“Sta op. Kom hier in het midden.”
4 En tegen hen zei hij:
“Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad,
iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen.
5 Woedend keek hij rond,
diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem:
“Strek je hand uit.”
Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
6 De farizeeën gingen naar buiten
en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen
hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.
De vrijheid waarmee Jezus zich doorheen het leven beweegt, is goddelijk. Hij laat zijn doen en laten niet ondoordacht bepalen door menselijke regels en wetten. Telkens weer gaat hij op zoek naar de diepte ervan. Hij probeert op het spoor te komen waarover de wet juist gaat en vraagt zich dan af hoe deze het best de mens kan dienen. Het is toch daarvoor dat regels en wetten bedoeld zijn, niet?
Het gevolg van die goddelijk vrijheid is dat er ruimte vrij komt om helend nabij te zijn. Het wordt mogelijk om de dorheid van anderen op te merken en hen daarvan te bevrijden. Het menselijke onvermogen doet Jezus verdriet en maakt hem zelfs woedend. Zijn leerlingen neemt hij mee in deze reflectieve levensstijl.
Jammer dat goddelijke vrijheid zo bedreigend overkomt zodat men zelfs geen weet meer lijken te hebben van wat goed en kwaad is en men verhardt. Wat is het toch dat zoveel weerstand oproept en ook ons tegenhoudt ons over te geven aan een leven in die goddelijke vrijheid?
Mc.4,35-41 (23/06/2024)
35 Op diezelfde dag, toen het avond was geworden,
zei hij tegen hen:
“Laten we naar de overkant van het meer gaan.”
36 Ze lieten de menigte gaan
en namen hem mee, zoals hij in de boot zat.
Ook andere bootjes waren bij hem.
37 Er stak een hevige stormwind op
en de golven stortten zich op de boot,
zodat die al vol liep.
38 Hij lag ondertussen op het achterschip, op een kussen, te slapen.
Ze maakten hem wakker en zeiden:
“Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?”
39 Nu wakker geworden, strafte hij de wind af
en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!”
En de wind bedaarde
en er ontstond een grote stilte.
40 Hij zei tegen hen:
“Waarom zijn jullie zo bang?
Hoe kunnen jullie nog zo zonder vertrouwen zijn?”
41 Zij echter werden erg bevreesd
en zeiden tegen elkaar:
“Wie is hij toch,
dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”
Zou het Jezus niet raken dat zij/wij vergaan? O ja, wij denken dat vaak. En méér dan denken. We zijn er zelfs zó van overtuigd dat we het hem verwijten. En toegegeven, het lijkt ook soms wel zo.
Maar dan moeten wij ons een andere vraag stellen: Maken wij hem wakker? Het lijkt een retorische vraag waarop wij automatisch lijken te antwoorden: natuurlijk! Maar misschien moeten we eerlijker naar onszelf kijken. Als er zich iets voordoet in ons leven, bij wie gaan wij dan te rade? Bij Jezus? Of rekenen wij vooral op onze eigen kunde en krachten? Vertrouwen wij niet meer op onszelf dan op de a/Ander?
Zolang wij enkel op eigen krachten vertrouwen, mogen wij niet verwonderd zijn dat het vaak stormt in ons leven. Onze inzichten en mogelijkheden zijn nu eenmaal beperkt, en zeker beperkt tot – in het beste geval – een oplossing voor het probleem. Maar wie Jezus werkelijk wakker roept in zijn leven, hem erin uitnodigt als ‘heer van de wind’, in hem/haar zal een ‘grote stilte’ ontstaan – wat zoveel verder reikt dan ‘een oplossing voor een probleem’.
Mc.9,2-10 (6/08/2024)
2 Zes dagen later [na de eerste lijdensvoorspelling]
nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee
naar een hoge berg, geheel alleen.
Daar werd hij voor hun ogen van gedaante veranderd.
3 Zijn kleren werden glanzend, hel wit,
zoals geen wolbewerker op aarde ze wit kan maken.
4 Elia en Mozes verschenen aan hen;
zij waren in gesprek met Jezus.
5 Petrus reageerde tegen Jezus:
“Meester, het is goed dat wij hier zijn.
Laten we drie tenten maken,
één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.”
6 Want hij wist niet wat te zeggen;
ze waren immers van vrees bevangen.
7 Nu overschaduwde hen een wolk
en een stem uit de wolk zei:
“Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.”
8 Plots rondkijkend,
zagen zij niemand meer bij zich dan alleen Jezus.
9 Toen zij van de berg afdaalden,
gebood hij hun aan niemand te vertellen
wat ze gezien hadden
dan wanneer de mensenzoon zou zijn opgestaan
uit de doden.
10 Ze bewaarden deze woorden bij zichzelf,
maar vroegen zich onder elkaar wel af
wat dat ‘opstaan uit de doden’ betekende.
Petrus stamelt maar wat, niet wetend wat te zeggen. Zijn povere woorden geven maar weinig weer van het hele gebeuren. Ze zijn zelfs onuitvoerbaar. Maar toch zijn ze erg belangrijk, zeg maar essentieel! Ze proberen immers uit te drukken dat deze ervaring niet verloren mag gaan. Ze moet vastgehouden worden, of beter verwoord: er moet in gewoond/geleefd worden!
Misschien maakte je het zelf al mee, of vraag het anders aan iemand die het ervaarde: Als je een heel sterke ervaring van G-ds aanwezigheid hebt gehad – een ‘topmoment’ dat meestal slechts even duurt – dan wil je daar wel over spreken, maar je hebt er amper woorden voor en de woorden die je toch gebruikt lijken maar zo pover te zeggen wat ze zouden willen. En toch is het belangrijk die woorden te spreken, op te schrijven, … Ze dragen een gloed in zich die veel verder strekt dan de inhoud van de woorden zelf. En voor jezelf blijven ze een her-inner-ing aan een gebeuren om in te gaan wonen …
Een uitnodiging om dat vandaag echt eens te proberen!
Mc.3,31-35 (28/01/2025)
31 Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe.
Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen.
32 Er zat een menigte rond hem.
Ze zeiden:
“Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.”
33 Hij antwoordde hun:
“Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?”
34 En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij:
“Kijk … mijn moeder en mijn broers …!
35 Want al wie de bedoelingen van God doet,
die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
Wanneer Jezus hoort dat zijn moeder en broers hem zoeken, vraagt hij aan de omstaanders: “Wie zijn mijn moeder en mijn broers?” Iedereen zou antwoorden: “Dat zijn Maria, Jakobus, Judas en de andere broers van Jezus.” Maar Jezus kijkt rond naar de mensen om hem heen, naar hen die naar hem luisteren. Zij zijn niet zijn familie door een bloedband. En toch zegt Jezus tegen hen: “Jullie zijn mijn moeder en mijn broers.”
Met deze woorden wijst hij zijn familie niet af. Hij vraagt niet om de band met je bloedeigen familie te verbreken. Integendeel, hij vergroot zijn familie juist! Hij kijkt de mensen om zich heen aan en zegt: “Jullie zijn welkom in mijn familie!”
Zo geeft hij mensen hun echte plek terug: “Jij bent van G-d. Daar hoor je thuis. Hij is jouw echte vader.” Hij herinnert hen aan hun ware identiteit: je bent door G-d geschapen, en hij brengt hen zo terug bij hun oorsprong.
Wil je je diepste identiteit vinden? Werkelijk rust ervaren? Zoek dan Gód.
Mc.7,14-23 (12/02/2025)
14 Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen
[na een onderhoud met de farizeeën (v.1-13)],
zei hij tegen hen:
“Luister allen naar mij, en kom tot begrip!
15 Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt
kan hem ontwijden,
maar wat van binnenuit de mens buitengaat,
dat kan hem ontwijden.
16 Wie oren heeft om te horen, moet luisteren!”
17 Toen hij van de menigte thuis was gekomen,
vroegen zijn leerlingen hem naar die gelijkenis.
18 Hij zei tegen hen: “Zijn jullie ook zo onbegrijpend?
Weet je niet dat al wat van buitenaf de mens binnenkomt,
hem niet kan verontreinigen?
19 Want het gaat niet binnen in zijn hart,
maar in zijn buik
en gaat dan weer naar buiten, alle voedsel reinigend.
20 Maar wat van uit de mens naar buiten komt,
dat ontwijdt hem.
21 Want uit het hart van de mensen
komen kwade gedachten naar buiten:
ontucht, diefstal, moord,
22 overspel, hebzucht, boosaardigheid,
bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst],
laster, hoogmoed, verdwaasdheid.
23 Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten
en zíj ontwijden de mens.”
Soms denk ik dat Jezus niet veel meer deed dan alleen het gezond verstand naar boven halen. Op veel plaatsen – zoals hier – is wat hij zegt eigenlijk de vanzelfsprekendheid zelve. Lees maar. Dúrf maar lezen.
Waarom moet hij het dan nog zeggen?
‘De mens’ – en laten we vooral niet denken dat dat alleen ‘de farizeeën en schriftgeleerden’ zouden zijn – kan blijkbaar niet zo goed overweg met zijn ‘gezond menselijk verstand’! Liever wordt alles in regeltjes gegoten. Dat is ‘controleerbaar en afdwingbaar’.
Toch moeten we ook met dat gezond verstand voorzichtig omspringen, zoveel wordt net in deze passage wel duidelijk! Want ín de mens huist wel wat ‘boosheid’. Dat moeten we durven onderkennen en leren hérkennen.
In de mens leeft tegelijk heel veel mooiheid, geschapen naar G-ds beeld als hij is. Daarom moeten we leren onderscheiden wat er in ons gaande is. Het is de onderscheiding die ons gezond verstand waardevol en navolgenswaardig maakt. Jezus vraagt geen moeilijke dingen …
Mc.8,1-10 (15/02/2025)
1 In die dagen was er weer een grote menigte bij hem
en zij hadden niets te eten.
Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
2 “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
want ze zijn al drie dagen bij mij en hebben niets te eten.
3 Als ik hen zonder eten naar huis stuur,
zullen ze onderweg bezwijken,
want sommigen zijn van ver gekomen.”
4 Zijn leerlingen antwoordden hem:
“Vanwaar kan iemand in dit afgelegen gebied
brood halen om al die mensen voldoende te voeden?”
5 Hij vroeg hen: “Hoeveel broden heb je?”
Ze zeiden: “Zeven.”
6 Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
Hij nam de zeven broden
en na gedankt te hebben [eucharistein], brak hij ze
en gaf ze aan zijn leerlingen
om ze voor te zetten aan de menigte.
7 Ze hadden ook enkele visjes.
Hij zegende die
en zei ze ook voor te zetten.
8 Ze aten en werden volop gevoed.
En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
waren er zeven manden.
9 Er waren ongeveer vierduizend mensen.
Toen stuurde hij hen weg.
10 Onmiddellijk stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen,
en ze kwamen in de streek van Dalmanuta.
Hoe lang is het geleden dat jij je nog zo ‘beroerd hebt gevoeld tot in je binnenste’ omwille van de nood van een medemens?
Misschien is je antwoord: “Dat moet ik elke dag doen! Mijn huisgenoot is immers zorgbehoevend.” Jezus’ wederwoord hierop zou ongetwijfeld zijn: “Zalig ben je …” – wat dus helemaal niet betekent dat dat prettig of gemakkelijk is.
Maar vaker moeten wij wellicht antwoorden dat ik de werkelijke zorg om anderen liever aan mij laat voorbij gaan – al zeker als die anderen ietsje verder van mij af staan, laat staan als ze mij niet zo liggen. Wij houden van de uitdrukking ‘ik zie alle mensen graag’, maar ‘vergeten’ dat die alleen wáár wordt als ze ook concreet en tastbaar wordt.
Jezus’ zorg was tastbaar en concreet: Hij gaf die mensen te eten – en dat dus niet omwille van hemzelf, maar omwille van hun nood.
‘Zalig’, ‘Christi-form’, wordt het als wij ons laten beroeren door de nood van de mens die ‘toevallig’ mijn pad kruist. Als ik met het weinige wie ik ben, inga op zíjn/háár nood (en dus niet op de mijne om te helpen), gebeuren wondere dingen en Léven in overvloed.