Mt. 25,14-30 (28/08/2021)
“Want het is zoals met een man die naar het buitenland ging. Hij riep zijn dienaren en vertrouwde hen zijn bezit toe. Aan de één gaf hij vijf talenten [5x 6000 daglonen], een ander twee en nog een ander één, elk naar zijn eigen mogelijkheden. Daarna vertrok hij.
Meteen ging degene die vijf talenten gekregen had eropuit om er handel mee te drijven en hij verdiende er vijf bij. Zo ook degene die er twee ontvangen had: hij verdiende er twee bij. Maar degene die het ene gekregen had, ging ergens ver weg, groef een gat in de grond en verborg zo het geld van zijn heer.
Een hele tijd later kwam nu de heer van die dienaars terug en hield afrekening met hen. Die de vijf talenten gekregen had, kwam bij hem en gaf hem ook de vijf andere: “Heer, vijf talenten heb je mij toevertrouwd, zie, vijf talenten heb ik erbij verdiend.” Zijn heer zei hem: “Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen. Verblijf in de vreugde van je heer!” Ook die de twee talenten gekregen had kwam bij hen en zei: “Heer, twee talenten heb je mij toevertrouwd, zie, twee talenten heb ik erbij verdiend.” Zijn heer zei hem: “Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen. Verblijf in de vreugde van je heer!”
Nu kwam ook die het ene talent gekregen had bij hem en zei: “Heer, ik wist dat je een hard mens bent, die oogst wat je niet hebt gezaaid en verzamelt wat je niet hebt uitgestrooid. Ik was bang en heb je talent ergens ver weg verborgen in de grond. Zie, hier heb je je bezit.
Zijn heer antwoordde hem echter: “Slechte en angstig aarzelende dienaar, je meende te weten dat ik oogst wat ik niet heb gezaaid en verzamel wat ik niet heb uitgestrooid? Je had dus mijn geld bij de bank moeten geven, zodat ik het terugkreeg met rente. Neem dus dat talent van hem af, en geef het aan wie er tien heeft, want aan wie heeft, zal gegeven worden – hij zal overvloed hebben – en van al wie niet heeft, zal zelfs wat hij heeft weggenomen worden. En werp die nutteloze dienaar eruit, in de buitenste duisternis, daar zal geween zijn en tandengeknars.”
Als je zou schrijven over hoe het woord ‘talent’ evolueerde van het oorspronkelijk overal in de oudheid gebruikte zilvergewicht als valuta-waarde naar de aangeboren begaafdheden zoals wij dat gebruiken, dan zul je als scharnier dít verhaal van Jezus moeten plaatsen. Zoals zo vaak gebruikt hij dingen uit het dagelijks leven om iets te vertellen over het innerlijk van de mens en over ‘het koningschap van G-d’ dat hij verkondigt.
De vraag is eigenlijk simpel: Wat heb ik – en laat ons er niet moeilijk over doen: álles wat we hebben, hebben we eigenlijk gekrégen – en wat zal ik er mee doen?
Als er íets is waar G-ds koningschap níet mee gebaat is, dan is het angst en kleinzierigheid. Die staan lijnrecht tegenover vertrouwen en verantwoordelijkheid, waartoe we hier, zoals de vorige dagen, opgeroepen worden. In het verhaaltje kan ‘God’ zich er behoorlijk over opwinden als de mens zich heeft laten leiden door angst – maar even uitbundig is zijn vreugde voor élke mens – hoeveel talenten hij dan ook heeft – die zich liet leiden door vertrouwen en verlangen G-ds rijk op te bouwen!