Mt.9,1-8 (1/7/2021)
Hij stapte in de boot en stak over en zo kwam hij in zijn eigen stad [Kafarnaüm]. Kijk! Men bracht een verlamde, liggend op een bed, naar hem. Bij het zien van hun vertrouwen, zei Jezus tegen de verlamde: “Wees gerust, kind, je zonden zijn je vergeven.”
En kijk, enige schriftgeleerden zeiden in zichzelf: “Die daar spreekt [God]lasterlijk!” Maar hun bedenkingen kennende, zei Jezus: “Waartoe toch die kwade bedenkingen in jullie hart? Immers, wat is makkelijker te zeggen: ‘je zonden zijn je vergeven’ of ‘sta op en loop’? Welnu, opdat jullie zouden weten dat de mensenzoon volmacht heeft op aarde zonden te vergeven – en nu sprak hij tegen de verlamde: sta op [ontwaak], neem je bed op en ga naar huis.” En hij stond op [ontwaakte] en ging naar huis.
De menigte die dit zag, werd van ontzag vervuld en loofde God dat hij zo’n volmacht aan mensen had verleend.
Een bekend ‘verhaal’. Ik mag dus wijzen op een detail.
Jezus spreekt de verlamde aan met ‘kind’. Het is onwaarschijnlijk dat het letterlijk om een kind gaat, dat wijst uit de context; hooguit een jong iemand, want gehandicapten was geen lang leven beschoren.
Als Jezus hem (of haar) ‘kind’ noemt, dan gaat het veeleer over een genegenheid, een heel oprechte en diepe zorg, een aanhankelijkheid – en ja, ik bedoel van Jezus naar de verlamde toe: hij is er met heel zijn wezensvezels aan verbonden. Hoe helend is dat al niet! Éindelijk iemand die hem als méns benadert, niet als ‘mee te slepen object’ (waarmee ik hier niet de dragers op het oog heb, die bedoelden het duidelijk heel goed).
Bij onze op-en-top Joodse leraar Matteüs mogen we bij het Griekse woord voor ‘kind’ óók denken aan de achterliggende Hebreeuwse betekenis: Dan wordt de genegen ouder-kind-relatie die van de leraar-leerling! Zouden wíj in die verlamde, die sukkelaar, die steuntrekker, die rafelrander, … een leerling van Jezus herkennen? Híj wél!
Misschien was het zelfs voor de verlamde zelf een verrassing, dat ook hij, in zijn situatie en in zijn huis, leerling van Jezus kon zijn?!