Mt.21,33-43.45-46 (5/3/2021)
Luister naar een andere vergelijking [zei Jezus tegen de afgezanten van de Joodse oversten]:
“Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde. Hij zette er een omheining rond,
groef erin een perskuip uit en bouwde er een wachttoren. Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers
en vertrok naar het buitenland. Toen nu de tijd kwam van de oogst, zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers
om zijn deel van de oogst te ontvangen. Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast.
De een ranselden ze af, een ander doodden ze en nog een ander stenigden ze.
Opnieuw zond hij nu dienaren, meer nog dan de eersten, maar ze deden met hen net zo.
Ten slotte zond hij zijn zoon naar hen, denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze echter onder elkaar: “Dat is de erfgenaam!
Vooruit, laten we hem doden en zijn erfenis in bezit nemen.”
Ze grepen hem dus vast, wierpen hem buiten de wijngaard en doodden hem.
Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die wijnbouwers doen?”
Ze antwoordden hem: “Hij zal die slechteriken een slechte dood doen sterven en
de wijngaard zal hij verhuren aan andere wijnbouwers die hem de oogst wel zullen geven wanneer het daar de tijd voor is.”
Maar Jezus zei: “Herkennen jullie het Schriftwoord niet? De steen door de bouwers afgekeurd, die steen is hoeksteen geworden.
Dat is het werk van de heer, een wonder is het in onze ogen. [Ps.118,22-23] Daarom zeg ik jullie:
Het koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden en gegeven aan een volk die er de oogst van voortbrengt.
Toen de hogepriesters en de Farizeeën deze gelijkenissen hoorden, begrepen ze dat hij over hen sprak.
En zij zochten hem vast te grijpen, maar ze waren bang voor de mensen, omdat zij hem voor een profeet hielden.
Het is een mooi woord, dat van de hoeksteen (uit Psalm 118). En het is wáár: Zó blijk onze G-d te zijn! Hij raapt op wat weggeworpen werd, wat aan de kant ligt of vertrapt. Dat is echter vooral troostvol voor wie zich kan identificeren met dat aan de kant geworpene! (Doe ik dat?) Anders is het ófwel erg uitdagend: Zou ík oprapen wat daar verworpen ligt; zou ík oprichten wat al vertrapt is? Ófwel is het ronduit bedreigend: Misschien ben ík wel degene die aan de kant zal geworpen wórden!?
We vergeten misschien te gemakkelijk dat Jezus hier deze laatste versie hanteert – en dat het dus eigenlijk ook zó is dat we het hier moeten lezen: als een waarschuwing voor al wie niet ‘de oogst afdragen’.
Hoezo, afdragen? Ik eet er toch ook zelf van? Jazeker, dat is ook de bedoeling, maar niet dat het alléén mezelf voedt! Nooit kan ik ‘oogst’ (versta hier maar álles wat ik heb, ook aan talenten, tijd, …) mij toe-eigenen. De ‘geëigende’ reacties kunnen alleen zijn: delen en dankbaarheid!