Mt. 21,23-27 (14/12/2020)
Jezus kwam in de tempel en gaf er onderricht. De hogepriesters en oudsten van het volk vroegen:
“Met welke bevoegdheid doe jij deze dingen, en wie heeft jou deze bevoegdheid gegeven?”
Jezus antwoordde hen: “Ik zal jullie ook een vraag stellen. Als je mij daarop antwoordt,
kan ik jullie zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.
De doop van Johannes, vanwaar was die, van de hemel uit, of van de mensen uit?”
Zij overlegden nu onder elkaar: “Als we zeggen ‘van de hemel uit’,
zal hij ons zeggen: waarom heb je hem dan niet geloofd?; als we echter zeggen ‘van de mensen uit’,
zijn we bang voor het volk, want zij houden Johannes voor een profeet.”
Ze gaven Jezus dus als antwoord: “We weten het niet.”
Daarop zei Jezus ook tegen hen: “Dan kan ik jullie ook niet zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.”
Deze passage kan voor ons, nuchtere westerlingen, een beetje overkomen als een flauwe uitvlucht
om geen antwoord te geven, maar er is echt wel meer aan de hand.
Een vraag beantwoorden met een wedervraag, was (en is nog) in de Joodse ‘religieuze discussiekunst’ een heel gewoon gebeuren.
Men wil juist een open gesprek aangaan waar verschillende meningen bij elkaar worden gelegd. Maar daar wringt het nu:
Wíllen ze ‘een open gesprek’ aangaan? Willen ze uitspreken wat ze écht denken? Nee dus.
Heb je al eens iets (serieus) willen zeggen tegen iemand waarvan je merkt dat hij/zij het antwoord niet wil horen?
Dáárom ‘kan’ Jezus ook geen antwoord geven op hun vraag!
De Advent is de tijd om ons bewust te worden van deze, blijvende, vraag: Wíl ik dat open gesprek met G-d aangaan?
Durf ik mij open te stellen, d.i. kenbaar maken wie ik écht ben én mij laten raken door wie de a/Ander is?
Als ik de ‘voorboden’ niet (wil) zie(n), hoe zou ik dan G-ds Komst kunnen zien?