Mt. 17,10-13 (12/12/2020)
Zijn leerlingen vroegen aan Jezus: “Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?”
Hij antwoordde hen: “Ja, Elia zal eerst komen en alles herstellen. [Mal.3,24]
Maar ik zeg jullie: Elia ís al gekomen, maar ze hebben hem niet herkend en met hem gedaan wat ze wilden.
Zo zal ook de mensenzoon lijden door hen.”
Toen begrepen de leerlingen dat hij hen over Johannes de doper sprak.
Elia was een van de grootste profeten uit het Oude Verbond, die ook vaak over de komst van de Messias had gesproken.
Toen hij op wat mysterieuze manier stierf, ontstond de overlevering dat hij zou terugkeren om dan heel concreet de komst van de Messias aan te kondigen.
Toen in Jezus’ tijd de messiasverwachting vrij sterk was, kwam natuurlijk ook de vraag wie ‘de Elia’ zou zijn.
Maar met de boodschapper (Johannes) verloopt het zoals met de boodschap (Jezus): ze worden niet herkend en aan de kant geschoven.
De vraag blijft dus aan onszelf: Zal ík zíen, herkennen én erkennen? – of aan de kant schuiven?
Met dat ‘aan de kant schuiven’ is trouwens iets eigenaardigs: Zouden we dat doen als we er echt niets in zien? Dan laat iets ons toch koud?
Schuiven we niet iets aan de kant, omdat we het niet wíllen zien, terwijl iets in ons vermoedt dat het juist wél het ware is?