Mt. 11,25-27 (15/07/2020)
In die tijd sprak Jezus: 'Ik prijs Jou, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Jij deze dingen
verborgen gehouden hebt voor wijzen en verstandigen, maar ze heb geopenbaard aan kleinen.
Ja, Vader, zo heeft het Jou behaagd.
Alles is Mij door mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon tenzij de Vader,
en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren.
Wat voor G-d ben Jij toch, dat Je de grootsheid van je bestaan, niet duidelijk kunt maken aan het verstand van de mensen?
Je hebt hen toch verstandig geschapen? Of is het omdat de mens dat prachtig (en krachtig) verstand eerder gebruikt om te vérhullen
i.p.v. te ónthullen, wat gebeurt als hij ‘denkt’ dat dat verstand het láátste woord is?
Wat voor G-d ben Jij toch, dat Je de grootsheid van je bestaan, niet duidelijk kunt maken aan opgegroeide mensen?
Jij hebt hen toch als opgroeiende mensen geschapen? Of is het omdat de mens in dat wonder gebeuren van het opgroeien
dingen achterlaat of vergeet die hij/zij beter niet achterlaat of vergeet?
Mijn G-d, Vader, (her)schep mij, kneed mij, tot Jouw zoon/dochter. Herstel die innige band van Liefde.
Alleen zij is in staat mij opnieuw te doen zíen wat wáar is: alleen denkkracht die zich vanuit de Liefde oriënteert, schenkt inzicht;
alleen groeikracht die zich ent op Jou, schenkt vol-wassenheid.