Mt. 5,43-48 (16/06/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Je hebt gehoord dat er gezegd is: je zult je naaste beminnen en je vijand haten.
Maar Ik zeg je: Bemint je vijanden en bidt voor wie je vervolgen, opdat jullie kinderen moogt worden van jullie Vader in de hemel,
die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als je bemint die jou beminnen,
wat voor recht op loon heb je dan? Doen de tollenaars niet hetzelfde? En als je alleen je broeder groet, wat voor buitengewoons doe je dan?
Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals jouw Vader in de hemel volmaakt is.'
Bemin je vijanden, zij die jou de grond in boren, het leven zuur maken … Dit vind ik één van de moeilijkst denkbare opdrachten
die het Evangelie mij kan geven. En toch wordt het me gevraagd. Als ik ‘G-d’ zichtbaar wil maken doorheen mijn leven zal ik met hen in relatie moeten gaan.
Er wordt niet gevraagd dat ik iedereen sympathiek vind, wel dat mijn liefde verder reikt dan mijn vrienden. Zelfs zo ver dat ze ook hen die mij haten bereikt.
Hoe kan ik ooit liefde bewijzen aan zij die mij klein willen krijgen? Het zou kunnen lukken als ik zou durven geloven (tot in het diepst van mijn wezen)
dat ‘G-d’ mij en íeder mens (zelfs mijn vijand) bemint.
Als ik ‘G-d’s beminnen ten volle zou kunnen beminnen. Dan kan ik er toe komen om op een gelijkaardige manier de ander - ja ook zij die mij haten - te beminnen.
Ja dan zou ook ik die ‘Liefde’ kunnen leven.
Maar stap voor stap. Eerst trachten me over te geven aan die ‘Liefde’. Me laten meenemen in het ontvangen van die ongelooflijke, onvoorwaardelijke goddelijke liefde
om ze dan misschien ooit te kunnen geven aan vriend én vijand.