Mt.23,27-32 (28/08/2024)
27 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars [hypokrites],
omdat jullie zijn als witgekalkte graven,
die aan de buitenkant wel mooi schijnen,
maar aan de binnenkant vol zijn
van doodsbeenderen en allerlei onreinheid.
28 Zo schijnen ook jullie aan de buitenkant rechtvaardig voor de mensen,
maar aan de binnenkant zijn jullie vol
van ondermaats oordeel en wetteloosheid.
29 Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
ondermaatse oordelaars,
omdat jullie graven voor de profeten bouwen
en de gedenkplaatsen van de rechtvaardigen versiert,
30 en zegt:
‘Als wij hadden geleefd in de dagen van onze vaderen,
dan zouden wij niet medeplichtig zijn aan het bloed van de profeten.’
31 Zo getuig je over jezelf
dat je zonen bent van wie de profeten vermoordden
32 en maken ook jullie de maat van jullie vaderen vol.
En Jezus raast maar door … Dit is ongetwijfeld de passage in het Evangelie waar we meest van al zijn woede zien (naast de misschien bekendere passage van het verdrijven van de verkopers in de tempel). Maar waar komt die woede vandaan? Woede komt altijd voort uit verdriet, verdriet omdat iets heel dierbaars wordt vertrapt!
Jezus noemt de religieuze leiders (als groep, niet elk van hen individueel!) ‘hypocriet’. In een poging om dat woord van z’n beperktere hedendaagse invulling te ontdoen, staat hier vertaald: ondermaatse oordelaars. Ze zien het niet meer. T.t.z. ze zien het onderscheid niet meer tussen wat écht belangrijk is en wat bijkomstig; tussen wat meer op henzelf richt en wat op G-d – wat uiteraard toch de bedoeling is van een gódsdienst; tussen G-ds toekomst en hun eigen verkramping op het verleden; …
Onverbiddelijk komt natuurlijk ook de vraag: hoe zou Jezus kijken naar míjn onderscheidingsvermogen? Hoe diep zal ík Jezus kwetsen met mijn ondermaatsheid?