Mt.20,20-28 (25/07/2024)
20 Toen kwam de moeder van de zonen van Zebedeüs,
samen met haar zonen, naar hem
en boog voor hem neer om iets van hem te vragen.
21 Hij vroeg haar: “Wat wil je?”
Ze zei hem: “Zeg dat in jouw koninkrijk
deze twee zonen van mij mogen zetelen,
één rechts en één links van jou.”
22 Maar Jezus antwoordde: “Je weet niet wat je vraagt.
Kunnen jullie de beker drinken die ik zal drinken,
of je laten onderdompelen
met de onderdompeling die ik zal ondergaan?”
Ze zeiden hem: “Ja, dat kunnen wij.”
23 Hij ging tegen hen verder:
“Ja, mijn beker zul je wel drinken
en ondergedompeld worden waarin ik ondergedompeld wordt,
maar wat betreft het rechts of links van mij zetelen:
het is niet aan mij dat te geven,
dat is voor hen voor wie mijn Vader dit bereid heeft.”
24 De tien [overige leerlingen] hoorden dit
en ergerden zich aan de twee broers.
25 Maar Jezus riep hen bij zich en zei:
“Jullie weten dat de leiders van de volken hen overheersen
en dat de groten hun macht misbruiken tegen hen.
26 Zo mag het bij jullie niet zijn!
Wie onder jullie groot wil worden,
moet jullie dienaar zijn,
27 en wie onder jullie de eerste wil zijn,
moet jullie knecht zijn;
28 zoals de mensenzoon niet gekomen is
om gediend te worden,
maar om te dienen
en zijn leven te geven als losgeld voor velen [= allen].”
Even onderbreken we de parabel omwille van het feest van de apostel Jacobus. We duiken in de concrete realiteit van het leerling zijn. De leerlingen hebben parabels gehoord en uitleg gekregen, maar wanneer twee van hen samen met hun moeder langskomen met een directe vraag naar de beloning van het leerling zijn, vraagt Jezus hen of het ook in de realiteit zal lukken die beker te drinken die hij zal drinken. De leerlingen zijn ervan overtuigd dat het zal lukken, maar weten ze wel wat ze zeggen? Weten wij wat we zeggen als we ‘ja’ zeggen om Jezus te volgen? Het is pas doorheen de dagelijkse realiteit dat duidelijk zal worden wat de consequenties zijn van de woorden: “Ja, dat kunnen wij.” Jezus gaat mee in hun enthousiasme, maar waarschuwt wel voor te hoge verwachtingen als beloning.
Op het einde stelt hij nog waar het in de kern voor iedereen om draait: als leerling mag je gerust de ambitie hebben om groot te worden, maar het zal via de weg van het dienen gaan. Het zal gaan over sterven aan jezelf, leeg worden en ontvankelijk, om zo ruimte te maken voor G-d en vruchtbaar te worden.