Mt.12,1-8 (19/07/2024)
1 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen kregen honger
en begonnen aren te plukken en te eten.
2 De farizeeën echter zagen dit en zeiden:
“Kijk! Je leerlingen doen iets wat niet mag op sabbat.”
3 Hij antwoordde:
“Hebben jullie geen kennis genomen van wat David deed
toen hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-16]
4 Hoe hij het huis van God binnenging
en de uitstallingsbroden opat,
die hij noch zijn metgezellen mochten eten,
maar alleen de priesters?
5 Of hebben jullie geen kennis genomen van de wet
dat de priesters die op sabbat de tempeldienst doen
de sabbat ontwijden en [toch] onschuldig zijn?
6 En ik zeg jullie erbij:
Hier is iets groters dan de tempel!
7 Als jullie echter kennis hadden van
‘barmhartigheid [daden van tederheid] wil ik,
geen offers’ [Hos.6,6],
zouden jullie geen onschuldigen veroordelen.
8 Want de mensenzoon is ook heer van de sabbat.”
Drie klassiekers op een rij (zie gisteren en eergisteren). Drie maal een favoriet van veel mensen: graag gewild, maar … toch niet zo makkelijk om ook daad-werkelijk te beleven.
Neem nu deze. We gebruiken deze uitspraak van Jezus graag om de voorschriften een beetje naar onze hand te zetten. Jezus zou het toch allemaal wat relativeren, zo betogen we dan. Maar dat staat er niet! Denk maar terug aan de Bergrede die we onlangs lazen: niets, werkelijk niets doet Jezus af van de Goddelijke Wijzingen. Integendeel: hij scherpt ze aan.
Ook hier vraagt Jezus de eenvoudige, zelfs een beetje onnadenkende, daden in het licht te stellen van het grote geheel van G-ds bedoelingen. Noch een te snelle veroordeling, noch een te goedkoop goedpraten is voor Jezus aan de orde! De vraag is wel in welk perspectief die daden staan. Dat is het criterium voor Jezus. En éigenlijk zou dat de vraag moeten zijn voor al mijn handelingen!