Mt.21,33-43.45-46 (1/03/2024)
33 Luister naar een andere vergelijking
[zei Jezus tegen de afgezanten van de Joodse oversten]:
“Er was eens een huisheer die een wijngaard aanlegde.
Hij zette er een omheining rond,
groef erin een perskuip uit
en bouwde er een wachttoren.
Toen verhuurde hij hem aan wijnbouwers
en vertrok naar het buitenland.
34 Toen nu de tijd kwam van de oogst,
zond hij zijn dienaars naar de wijnbouwers
om zijn deel van de oogst te ontvangen.
35 Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast.
De een ranselden ze af, een ander doodden ze
en nog een ander stenigden ze.
36 Opnieuw zond hij nu dienaren,
meer nog dan de eersten,
maar ze deden met hen net zo.
37 Ten slotte zond hij zijn zoon naar hen,
denkend dat ze door zijn zoon tot inkeer zouden komen.
38 Toen de wijnbouwers de zoon zagen,
zeiden ze echter onder elkaar:
“Dat is de erfgenaam!
Vooruit, laten we hem doden
en zijn erfenis in bezit nemen.”
39 Ze grepen hem dus vast,
wierpen hem buiten de wijngaard
en doodden hem.
40 Wanneer nu de heer van de wijngaard komt,
wat zal hij met die wijnbouwers doen?”
41 Ze antwoordden hem:
“Hij zal die slechteriken
een slechte dood doen sterven
en de wijngaard zal hij verhuren
aan andere wijnbouwers
die hem de oogst wel zullen geven
wanneer het daar de tijd voor is.”
42 Maar Jezus zei:
“Herkennen jullie het Schriftwoord niet?
De steen door de bouwers afgekeurd,
die steen is hoeksteen geworden.
Dat is het werk van de heer,
een wonder is het in onze ogen. [Ps.118,22-23]
43 Daarom zeg ik jullie:
Het koninkrijk van God zal van jullie weggenomen worden
en gegeven aan een volk
die er de oogst van voortbrengt.
45 Toen de hogepriesters en de Farizeeën deze gelijkenissen hoorden,
begrepen ze dat hij over hen sprak.
46 En zij zochten hem vast te grijpen,
maar ze waren bang voor de mensen,
omdat zij hem voor een profeet hielden.
Als Jezus ‘verhaaltjes’ vertelt, doen we er goed aan ze te beluisteren alsof ze rechtstreeks tegen ons worden verteld. We noemen ons wel graag volgeling van Jezus, maar als we eerlijk zijn moeten we erkennen dat we vaak aan de kant van de ‘farizeeërs’ staan, dat is al wie met een overdreven scepticisme het eigen gelijk hoger acht dan de wijsheid.
Ik mag er min of meer van uitgaan dat wij niemand “afranselen, doden of stenigen”, maar hoe behandelen wij mensen die simpelweg hun recht vragen aan ons? Geven we dat even simpelweg, of wringen wij ons eromheen?
Als wij zeggen Christen te zijn, is Jezus één van diegenen die ‘hun recht’ vragen aan ons! Krijgt hij het ook van ons? Dragen wij de vruchten aan hem af? Erkennen wij zijn heer-schap? Of is het toch weer meer op eigen gewin en eigen eer gericht?
Wij krijgen het ‘koninkrijk van G-d’ in handen. Als wij het geen vruchten laten dragen die wij delen met anderen, dan moeten we niet verwonderd zijn als wij dat ‘koninkrijk’ kwijtspelen en G-d het aan een ander geeft …