Mc.12,38-44 (5/06/2021)
In zijn onderwijzing zei Jezus: “Kijk uit voor schriftgeleerden die graag in lange gewaden rondwandelen, begroet willen worden op de markten, de voornaamste zetels willen in de samenkomsten [synagoge] en bij maaltijden, terwijl ze de huizen van weduwen opslokken en voor de schijn lang voor hen bidden. Voor dezen zal het oordeel des te strenger zijn!”
En gezeten tegenover de offerschaal, zag Jezus hoe velen er geld in wierpen. Veel rijken wierpen er veel in. Maar er kwam ook één arme weduwe, die er twee kopermuntjes in wierp. Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei hen: “Amen [zeker, naar waarheid], ik zeg jullie: Die arme weduwe heeft het meest van allen erin geworpen, want zij wierpen iets uit hun overvloed bij de gaven, maar deze vrouw, vanuit haar tekort, wierp er alles in wat ze had: haar leven!”
We weten het: Jezus kijkt naar het hart van de mens, niet naar uiterlijk vertoon.
We weten ook hoe goed dat doet als je zelf zo bekeken wordt, als je níet geoordeeld wordt op uiterlijkheden en men je goede bedoelingen ziet.
We weten het.
Waarom doen we het dan zo weinig? Waarom laten we ons zo gewillig meeslepen met oogverblindend vertoon? Waarom stellen we ons zo weinig vragen bij wat voorgeschoteld wordt als ‘o zo belangrijk’, terwijl het vaak maar om uiterlijk gewin gaat?
Zou het zijn omdat we niet in de kwetsbaarheid van ‘de arme weduwe’ durven gaan staan? Ik zeg ‘gaan staan’, omdat we eigenlijk altijd die kwetsbaarheid hébben, maar ze juist niet graag onder ogen zien. We camoufleren haar liever met … uiterlijk vertoon.
Hoe bevrijdend is het – dít is Evangelie, bevrijdende boodschap! – ons uiterlijk vertoon te mogen afleggen en onze schamelheid aan G-d te mogen aanbieden, in de vaste zekerheid dat hij ons zíet … en gráág ziet – tot in het diepst van ons wezen.
Hierin gaat de arme weduwe, en al haar rafelrand-genoten, ons voor …