Mc.12,13-17 (1/06/2021)
Ze zonden enkele farizeeën en herodianen naar hem met de bedoeling hem op een woord te vangen.
Ze zeiden hem: “Meester, we weten dat jij waarachtig bent en in waarachtigheid de weg van God leert. Je laat je door niemand voorzegge en kijkt niemand naar de ogen. Is het geoorloofd belastingen te betalen? Moeten wij betalen of niet?”
Maar jezus doorzag hun dubbelzinnigheid en zei hen: “Wat stel je mij op de proef? Breng mij eens een belastingmunt, dat ik hem zie.”
Ze brachten er één. Hij vroeg hen: “Van wie is de beeldenaar en het opschrift?” Ze antwoordden: “Van de Keizer.”
Jezus antwoordden hen: “Geef dus aan de keizer wat aan de keizer toekomt, en geef aan God wat aan God toekomt.” Ze stonden perplex over hem.
Hoe vrij moet je zijn om open en ontvankelijk in gesprek te kunnen gaan met een gesprekspartner waarvan je vooraf weet dat hij je kost wat kost onderuit wil halen.
Zo vrij als Jezus!
Hij laat zich niet intimideren en confronteert z’n gesprekspartners met wat zij aan het doen zijn. “Wat stel je mij op de proef?”
Hij gaat niet in de verdediging (wat wij waarschijnlijk wel zouden doen als we in het nauw gedreven worden), maar opent zich voor wat zij te zeggen hebben en in alle vrijheid neemt hij het aan. Na een korte stilte neemt hij de draad van het gesprek op en lijkt mee te gaan in hun klein-menselijke machtsdenken. Ja inderdaad je moet belastingen betalen, dat is duidelijk. Deze belastingmunt is van de keizer (zijn beeld staat erop) daar kan je niet naast zien, dus geef het aan hem. Maar daar houdt het niet op. In één adem gaat hij door: wie draagt eigenlijk de beeltenis van G-d en wordt er dan ook aan G-d gegeven wat aan G-d toekomt?
Reeds bij het begin staat het in de Bijbel vermeld. Wij mensen zijn geschapen naar zijn beeld. Ons leven draagt het beeld van G-d. Zal ik dan mijn leven, mijn wezen, aan Hem teruggeven?