Mc.10,17-27 (13/10/2024)
17 Toen hij weer op weg was,
haastte zich iemand naar hem toe [volgens Matteüs een adolescent].
Die viel voor hem op de knieën en vroeg:
“Goede meester,
wat moet ik doen om deel te krijgen aan het volle leven?”
18 Maar Jezus zei hem:
“Wat noem je mij goed? –
niemand is goed behalve één: God.
19 Je kent de wijzingen:
je zult niet doden,
je zult niet stelen,
je zult niet vals getuigen,
je zult niet beroven,
eer je vader en je moeder.”
20 Maar hij antwoordde hem:
“Meester, al deze dingen heb ik in acht genomen
van zodra ik ze leerde kennen.”
21 Jezus keek hem aan en had hem lief.
Hij zei: “Aan één iets heb je nog tekort:
ga, verkoop wat je hebt, en geef het aan wie tekort heeft.
Zo zul je een schat hebben in de hemelen,
en kom dan: volg mij!”
22 Hij werd droevig om dat woord
en ging verdrietig weg
– hij had veel bezittingen …
23 En rondkijkend zei Jezus tegen zijn leerlingen:
“Hoe moeilijk is het om het koningschap van God binnen te gaan
voor wie heeft wat hij meent nodig te hebben.”
24 De leerlingen waren verbaasd over zijn woorden,
maar Jezus zei opnieuw:
“Kinderen, wat is het moeilijk om het koningschap van God binnen te gaan
voor wie vertrouwt op wat hij heeft.
25 Makkelijker is het
voor een kameel door het oog van de naald binnen te gaan
dan voor een rijke in het koningschap van God.”
26 Zij waren enorm verbaasd en vroegen onder elkaar:
“Wie kan dan bevrijd worden?”
27 Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent] en zei:
“Bij mensen is dit onmogelijk, maar niet bij God;
want bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]
28 Petrus ging daarop in
[op Jezus’ uitspraken over de rijke jonge man]
en zei tegen Jezus:
“Kijk, wíj hebben toch maar alles losgelaten
en wíj zíjn je gevolgd …”
29 Jezus antwoordde:
“Amen, ik zeg jullie:
Er is niemand die zijn huis heeft losgelaten,
of zijn broers of zussen,
of zijn vader of moeder,
of zijn vrouw en kinderen,
of zijn akkers,
omwille van mij en de bevrijdende boodschap [Euangelion],
30 die niet, nu in deze tijd,
honderdvoudig huizen ontvangt,
en broers en zussen,
en moeders en kinderen,
en akkers,
– zij het mét vervolgingen –
en in de nieuwe tijd het volle leven.
Jezus volgen, kan in meerdere gradaties gebeuren. Dat was in zijn eigen tijd zo, zoals we o.a. hier horen, dat is vandaag ook zo. En op zichzelf is daar niets mis mee. Jezus ziet en erkent de vraagsteller in zijn eerlijke poging om hem te volgen via het stipt onderhouden van alle geboden. Er staat zelfs uitdrukkelijk dat hij van hem houdt.
Dat dit zo is, mag ons echter niet lui achterover doen leunen alsof alles dan om het even is. Jezus nodigt ook deze vraagsteller wel degelijk uit om een stap verder te durven zetten in dat volgen.
In deze passage weten we waar de vraagsteller – in deze Marcusversie kan dat eigenlijk om het even wie zijn – aan vast zit om die stap te durven zetten: zijn bezit. Maar de vraag moet aan onszelf gesteld worden: waar zit ík aan vast om Jezus van meer nabij te volgen? Wat is mijn ‘bezit’ dat ik niet wil lossen? Of: waardoor word ik ‘bezeten’? Dat kan over materieel bezit gaan. In onze Westerse context kunnen we bijna algemeen zeggen dat het wat soberder aan doen ons dichter bij Jezus zou kunnen brengen! Maar het kunnen ook andere zaken zijn waar ik aan vast zit: mijn eigen ideeën bv., of het feit dat ik toch wel graag heb dat de wereld draait zoals ik dat wil; het kan ook hardnekkig (wan)gedrag zijn dat mij tegenhoudt; durf ik mijn vertrouwde omgeving verlaten om Jezus van meer nabij te volgen, of hou ik het toch liever bij de vertrouwde zekerheden? …
Jezus kijkt mij aan en heeft mij lief, en zegt mij: “…